• Eerlijke inschatting
  • Enkel ervaren verkeersstrafrechtadvocaten
  • Snelle werkwijze
  • Voordeligste tarief

Niet gewezen op uitslag bloedonderzoek

Artikel 17 van het Besluit bepaalt dat de opsporingsambtenaar de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag van het bloedonderzoek schriftelijk de uitslag van het onderzoek mededeelt. Op grond van artikel 18, tweede lid, onder c, is hij ook degene die de verdachte van de uitslag van een aanvullend bloedonderzoek op de hoogte stelt. Op die wijze komt de verdachte op de hoogte van het feit of hij wel of niet het alcohol-, drugs- of geneesmiddelenverbod uit de Wegenverkeerswet 1994, heeft overtreden.

Als de verdachte niet is gewezen op de uitslag van het bloedonderzoek, levert dat een schending op van de strikte waarborgen waarmee het bloedonderzoek is omkleed. In de praktijk is dat vaak ook een tweede waarborg geschonden, namelijk dat de verdachte moet worden gewezen op het recht op een tegenonderzoek.

Ingevolge eveneens artikel 17  van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (Stb. 2016, 529) is de verbalisant na mededeling van het resultaat van de ademanalyse verplicht op een verdachte tevens te wijzen op de mogelijkheid van een tegenonderzoek.

Het gaat hier om twee van de strikte waarborgen waarmee het alcoholonderzoek is omkleed; de kern van de bewijsgaring in zaken van rijden onder invloed. Waarborgen waarvan de Hoge Raad in strafzaken heeft gezegd dat wanneer daar niet aan voldaan is, er geen sprake meer kan zijn van een behoorlijk onderzoek in de zin van artikel 8 WVW (vgl. HR 16 februari 1982, NJ 1982/385), en dat dan de uitslag niet langer voor het bewijs gebruikt mag worden (HR 11-10-2011 LJN BR3043). Het gaat om essentiële waarborgen, waar niet aan voorbij gegaan mag worden.

Wanneer de strikte waarborgen, waarmee het alcoholonderzoek is omkleed, niet zijn nagekomen, heeft dit tot gevolg dat er niet gesproken kan worden van een ‘onderzoek’ in de zin van art. 8 WVW 1994.  In dit verband merkt A-G Leijten in zijn conclusie voor HR 17 juni 1986, VR 1986, 140, NJ 1987, 152 op dat het stelsel van strikte waarborgen “zijn oorzaak (vindt) in de verregaande inbreuk op de persoonlijke vrijheid en … ten doel (heeft) zoveel als menselijkerwijs mogelijk is fouten en onvolkomenheden die ten nadele van de verdachte strekken uit te schakelen”.

In strafzaken heeft de niet-naleving van de strikte waarborgen tot gevolg dat de resultaten van het onderzoek niet tot het bewijs mogen worden gebezigd.

Dit volgt o.a. uit een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, 16 juli 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2124:
“Deze verplichting heeft kennelijk en begrijpelijkerwijs ten doel om de verdachte de mogelijkheid te bieden de door hem betwiste uitslag aan de mogelijkheid van herziening te onderwerpen. Tegen de achtergrond van het voorgaande hadden de opsporingsambtenaren in de uitdrukkelijke betwisting door de verdachte van de uitslag van de ademanalyse aanleiding behoren te vinden zich ervan te vergewissen of de verdachte met die betwisting heeft bedoeld de wens kenbaar te maken dat een tegenonderzoek op de ademanalyse zou worden verricht. Nu het proces-verbaal dienaangaande niets inhoudt, moet ervan worden uitgegaan dat de desbetreffende opsporingsambtenaren zijn tekortgeschoten in hun onderzoeks- en informatieplicht. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de verdachte niet in de gelegenheid is gesteld om de uitslag van het onderzoek op juistheid te doen toetsen en zo nodig te doen herzien, een verzuim dat thans niet meer hersteld kan worden.
Gelet op het belang van de voormelde onderzoeks- en informatieplicht, de ernst van het verzuim en het daardoor voor de verdachte veroorzaakte nadeel, dient het proces-verbaal voor wat betreft het resultaat van het ademonderzoek van het bewijs te worden uitgesloten.”

Afstand van mededelingsplicht en recht op tegenonderzoek

Een verdachte kan geen afstand doen deze rechten.
In een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, 22 juli 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2173 ging het om een verdachte die na de bloedafname erop werd gewezen dat hij een recht op tegenonderzoek heeft, indien het verslag van het bloedonderzoek als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van het Besluit het vermoeden bevestigt dat hij artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet heeft overtreden. De opsporingsambtenaar had de verdachte medegedeeld dat de uitslag van het bloedonderzoek schriftelijk aan hem wordt verzonden. Op de vraag wat zijn adres is, verklaarde de verdachte: "Ik heb geen adres. Over twee weken heb ik misschien een adres. Daar kunnen jullie het dan heen sturen. Mijn telefoonnummer ken ik niet uit mijn hoofd. Ik hoef mijn uitslag niet."
De verdachte wordt er dan nogmaals op gewezen dat een van de twee buisjes bloed beschikbaar is voor een tegenonderzoek op eigen kosten en dat de verdachte kan aangeven dat hij van dat recht gebruik wil maken op het moment dat hij de uitslag van het bloedonderzoek heeft ontvangen.
Uit het dossier bleek vervolgens niet dat de verdachte in kennis is gesteld van het resultaat en van zijn recht op tegenonderzoek.

Het gerechtshof oordeelde dat dit toch een schending opleverde van de strikte waarborgen waarmee het bloedonderzoek is omkleed:
"De in artikel 17 van het Besluit genoemde plicht, die ertoe strekt de verdachte in een zo vroeg mogelijk stadium van de vervolging in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van zijn recht op tegenonderzoek, behoort tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is omringd. De omstandigheid dat de verdachte niet in kennis is gesteld van het resultaat van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek, brengt (in de regel) met zich mee dat dat resultaat niet voor het bewijs kan worden gebezigd (vgl. Hoge Raad 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:92, Hoge Raad 26 mei 1987, ECLI:NL:PHR:1987:AD6605 en Hoge Raad 30 september 1980, ECLI:NL:PHR:1980:AD6552).
Dat is slechts anders indien de verdachte er blijk van heeft gegeven van genoemd recht op een tegenonderzoek af te zien (vgl. ECLI:NL:HR:2000:AA6304). Gelet op de verklaring van de verdachte zoals hiervoor weergeven is het hof van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat de verdachte uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op tegenonderzoek, waarbij het hof mede in aanmerking neemt dat de verdachte ten tijde van het afleggen van deze verklaring onder invloed was van een verdovend middel en dat hij op dat moment niet werd bijgestaan door een advocaat. Nu de verdachte niet in kennis is gesteld van het resultaat van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek, kan het resultaat van het onderzoek niet voor het bewijs worden gebruikt. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zodat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen en de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. De overige verweren behoeven daarom geen bespreking meer."

De verdachte werd daarop vrijgesproken.

Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden