• Eerlijke inschatting
  • Enkel ervaren verkeersstrafrechtadvocaten
  • Snelle werkwijze
  • Voordeligste tarief

Vangnet rijden onder invloed: dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht

Wanneer niet tot een veroordeling kan worden gekomen van art. 8 lid 2 of lid 3 WVW, kan de OvJ artikel 8 lid 1 WVW ten laste leggen.  Artikel 8 lid 1 WVW bepaalt:
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.”

Dit wordt thans gebruikt door de officier als een soort vangnet, wanneer het alcoholgehalte of de drugsgehalte zelf niet kan worden bevestigd. 

Problematisch is dat hier juridisch niets tegen in te brengen is. Immers:
1. Er is geen sprake van strijd met het lex certa-beginsel:
Het EHRM heeft de volgende vaste jurisprudentie: ook al is het moeilijk de norm scherp te omschrijven, toch moeten aan de burger indicaties worden gegeven met behulp waarvan hij zijn gedrag kan afstemmen (EHRM 26 april 1979, NJ 1980/146, § 52 (Sunday Times)). Volgens het EHRM is aan het lex certa-vereiste voldaan, indien het individu met behulp van de wettekst (ook al is deze vaag) en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie kan voorzien welk gedrag strafbaar is (EHRM 25 mei 1993, A 260-A, § 40(Kokkinakis); EHRM 24 mei 1988, A 133, § 29 (Müller e.a.)). Hieraan is bij artikel 8 lid 1 wel voldaan.
2. Ook is artikel 8 lid 2/3 geen lex specialis ten opzichte van artikel 8 lid 1 (Hoge Raad 27 februari 1979, ECLI:NL:HR:1979:AH4644).

Wel is het zo dat duidelijk is dat de wetgever artikel 8 lid 1 WVW niet heeft bedoeld als vangnet voor gevallen waarin niet tot een bewezenverklaring van artikel 8 lid 2 of lid 3 WVW kan worden gekomen. Dat volgt uit de wetsgeschiedenis:

Memorie van toelichting bij wijziging van de Wegenverkeerswet, Kamerstukken II 1968-1969, 10 038, nr. 3:
p. 5: “Een meer effectieve bescherming van de verkeersveiligheid moet uitgaan van dat BAG waarbij in een normaal geval deelneming aan het verkeer een duidelijk vergrote gevarenkans oplevert. verkeersdeelneming met een dergelijk of hoger gehalte behoort strafbaar te worden gesteld. Daarvan verkrijgt men dan een duidelijke en objectieve norm, die de weggebruikers beter aanspreekt en effectiever opgespoord en vervolgd kan worden dan een vage en subjectieve norm.”
p. 6: “Het wettelijk promillage, dat in dit wetsontwerp wordt voorgesteld, moet dan ook geenszins als een vrijbrief worden beschouwd, die de eigen verantwoordelijkheid van de weggebruikers vervangt. Het is trouwens ook niet de bedoeling, dat een lager bloedalcoholgehalte dan het in de wet vastgestelde automatisch buitenvervolgingstelling meebrengt, aangezien wordt voorgesteld de in het huidige artikel 26 WVW gegeven regeling te behouden.”
p. 8: “Ondanks de invoering van een limiet, als in het tweede lid is voorzien, heeft het eerste lid, ook voor weggebruikers die onder invloed van alcohol allèèn zijn, stellig nog zin. Dit geldt in de eerste plaats voor die gevallen dat een bloedproef en daarmee het enig mogelijke bewijs voor het delict van artikel 26, tweede lid (nieuw) uitgesloten is. Dit kan vooral na ongevallen voorkomen, bijvoorbeeld doordat de verdachte vlucht, of het bewustzijn verliest. Soms zal het dan toch wel mogelijk zijn om aan te tonen, met name door getuigenbewijs, dat zo’n verdachte ten tijde van het ongeval tengevolge van het gebruik van alcoholhoudende drank niet in staat kon worden geacht zijn voertuig behoorlijk te besturen. Voorts is te denken aan gevallen waarin het gehalte, blijkens het laboratoriumonderzoek, onder de limiet gebleven is, maar waarin desondanks aantoonbaar is, dat de verdachte niet in staat was zijn voertuig behoorlijk te besturen. Dit kan veroorzaakt zijn door bijzondere gevoeligheid voor alcohol, of door een samenloop van factoren bij de opsporing (met name een zeer lang tijdsverloop tussen aanhouding en bloedafname), waardoor de uitkomst van het laboratoriumonderzoek meer dan normaal beneden het werkelijke gehalte blijft. Indien het mogelijk is te bewijzen dat de verdachte niet in staat was zijn voertuig behoorlijk te besturen, is veroordeling op grond van overtreding van het eerste lid mogelijk.”

Bovendien heeft een veroordeling voor artikel 8 lid 1 WVW mogelijk vervelende consequenties. Zo is schadevergoeding op grond van artikel 591a Sv uitgesloten bij een vrijspraak voor artikel 8 lid 2/3 WVW en kan voorts de recidiveregeling van toepassing zijn. De wetgever heeft hier wel aandacht aan besteed, maar is behoorlijk kort door de bocht gegaan:

Memorie van toelichting bij uitbreiding recidiveregeling ex art. 123b WVW, Kamerstukken II 2011-12, 33 346, nr. 3:
“Het wetsvoorstel voorziet in een uitbreiding van artikel 123b, eerste lid, van de WVW 1994 met verkeersdelicten die zijn gerelateerd aan het gebruik van drugs in het verkeer: het rijden onder invloed van drugs, het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval onder invloed van drugs en het niet meewerken aan een onderzoek naar het gebruik van drugs. De reikwijdte omvat ook de onherroepelijke veroordelingen wegens overtreding van artikel 8, eerste lid, van de wet. Op grond van dit artikellid is het verboden om een voertuig te besturen onder invloed van een stof, waarvan de bestuurder weet of redelijkerwijs moet weten dat het gebruik daarvan, al dan niet in combinatie met andere stoffen, de rijvaardigheid zodanig kan beïnvloeden dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. Dit artikellid is de basis voor veroordelingen wegens rijden onder invloed van medicijnen of (tot nu toe) drugs, maar in bepaalde gevallen ook in verband met alcohol. Het gaat dan bijvoorbeeld om bestuurders die wel onder de voor hen geldende wettelijke limiet zijn gebleven, maar toch wel zoveel hebben gedronken dat zij daardoor geacht moeten worden niet meer tot behoorlijk besturen in staat te zijn. Zulke bestuurders vormen, ongeacht de vraag onder invloed van welke stof zij een voertuig hebben bestuurd, een gevaar voor de verkeersveiligheid. Daarom wordt voorgesteld dit artikellid in zijn geheel onder de werking van de recidiveregeling te brengen en deze werking niet te beperken tot bijvoorbeeld alleen onherroepelijke veroordelingen wegens rijden onder invloed van drugs of alcohol (voor zover die niet onder andere leden van artikel 8 van de wet vallen). Dit is verdedigbaar omdat de rechter in het concrete geval al heeft vastgesteld dat sprake is van overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Bovendien is het onderbrengen van artikel 8, eerste lid, onder de recidiveregeling nodig omdat ook in de toekomst, indien het eerder aangehaalde wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking is getreden, dit artikellid als vangnet blijft gelden voor de gevallen van rijden onder invloed van drugs die nog niet kunnen worden vervolgd op basis van artikel 8, vijfde lid, van de wet, omdat het bijvoorbeeld gaat om een nieuwe drug waarvoor nog geen grenswaarde is vastgesteld. Om het rijden onder invloed van alle drugs onder de werkingssfeer van de recidiveregeling te kunnen brengen, is het dus ook nodig de onherroepelijke veroordeling wegens overtreding van artikel 8, eerste lid, daarin onder te brengen. Ook een veroordeling op grond van het eerste lid, waarbij de rijvaardigheid beïnvloedende stof alcohol betreft en het promillage onder de in het tweede en derde lid gestelde grenzen lag, zal kunnen leiden tot een eerste of tweede punt. Het feit dat blijkens een rechterlijke beslissing is vastgesteld dat de betrokken bestuurder niet meer tot behoorlijk besturen in staat was, rechtvaardigt naar het oordeel van de regering de «puntwaardigheid», ook als het alcoholpromillage in die gevallen 1,3 of lager was en daarmee afwijkt van de ondergrens die in andere gevallen wordt gehanteerd bij het tweede punt. Bijkomende reden om artikel 8, eerste lid, in zijn geheel onder de werking van de recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten te brengen is het feit dat in de justitiële documentatie niet wordt geregistreerd of een veroordeling op basis van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 betrekking heeft op alcohol, drugs, geneesmiddelen of andere bewustzijnsbeïnvloedende stoffen.”

Ook kan al snel bewezen worden dat artikel 8 lid 1 WVW is overtreden, vgl. Hoge Raad 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT2669:
“Voor een bewezenverklaring in een geval als in casu is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat sprake was van feitelijk gevaarlijk of niet aan de verkeerssituatie aangepast rijgedrag van de verdachte (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO4048). Voor een veroordeling o.g.v. art. 8 lid 1 WVW 1994 is evenmin noodzakelijk dat sprake was van afwijkend rijgedrag en/of uiterlijke kenmerken waaruit de conclusie mag worden getrokken dat er onvermogen tot besturen was (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AR5013) of van een significante verhoging van het risico op het maken van ongelukken (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BO1637). Het gaat om de vraag of aangenomen mag worden dat de gemiddelde bestuurder in de vastgestelde omstandigheden van het geval niet meer tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht en een daarop gegrond ernstig vermoeden dat ook de verdachte niet meer tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. Het Hof heeft dit niet miskend. ’s Hofs oordeel is toereikend gemotiveerd.”

< Terug naar Meer informatie rijden onder invloed
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden