• Eerlijke inschatting
  • Enkel ervaren verkeersstrafrechtadvocaten
  • Snelle werkwijze
  • Voordeligste tarief

OM niet-ontvankelijk vanwege recidiveregeling

De recidiveregeling van artikel 123b WVW heeft tot gevolg dat het rijbewijs, bij een tweede veroordeling door de rechter vanwege rijden onder invloed van alcohol of drugs, ongeldig wordt verklaard na het onherroepelijk worden van de uitspraak. Het vervelend van de recidiveregeling is dat een rechter hier verder geen of slechts beperkt invloed op heeft. Zelfs waar de rechter bepaalt dat u het rijbewijs mag behouden of terugkrijgt, wordt dit rijbewijs na het onherroepelijk worden van de uitspraak toch afgepakt omdat het dan van rechtswege ongeldig wordt, dit terwijl iedereen het er al over eens is dat de recidiveregeling moet worden afgeschaft. Toch zijn er nog wel mogelijkheden om onder de recidiveregeling uit te komen. De rechter kan op twee manieren de recidiveregeling buiten spel zetten.

  1. Door (bij alcohol) slechts een alcoholgehalte van meer dan 220 ug/l (of bij beginnend bestuurders 88 ug/l) bewezen te verklaren in plaats van het daadwerkelijke alcoholgehalte, kan de recidiveregeling worden voorkomen nu art. 123b WVW die variant niet noemt
  2. Door het OM niet-ontvankelijk te verklaren

Dat laatste gebeurde in een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, van 5 juni 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:8886. De rechtbank overwoog het volgende:

“Ter terechtzitting is namens de verdachte bepleit het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging omdat het handelen van het Openbaar Ministerie in strijd is met beginselen van een goede procesorde en geen redelijk denkend lid van het openbaar ministerie tot een vervolgingsbeslissing had kunnen komen, één en ander zoals uiteengezet
in de pleitnotitie.

Aan de hand van na te noemen feiten, die de politierechter vaststelt op basis van het dossier en het verhandelde op de terechtzitting, overweegt de politierechter het volgende. De politierechter stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging).

De politierechter stelt vast dat in deze zaak:

  • verdachte wordt verweten dat hij op 6 oktober 2018 onder invloed van alcohol heeft gereden, hetgeen hij ook bekent;
  • verdachte op 10 mei 2017 een strafbeschikking van € 300.- wegens het rijden onder invloed met een AAG van 275 Ug/l opgelegd heeft gekregen. Daarbij is hem niet medegedeeld dat bij daarmee een eerste strafpunt in het kader van de recidiveregeling van 123b WvW 1994 opliep;
  • verdachte op 6 oktober 2018 heeft gereden met een BAG dat na tegenonderzoek 1,31 promille bleek te zijn. Omdat de grens voor het tweede strafpunt bij 1,3 promille ligt, wordt het rijbewijs van verdachte bij een onherroepelijke veroordeling ten gevolge van de recidiveregeling van rechtswege ongeldig;
  • 1,3 promille eveneens de grens is waarbij na een melding ex artikel 130 WvW 1994 het CBR besluit tot een psychiatrisch onderzoek naar de rijgeschiktheid. Verdachte heeft dat onderzoek ex artikel 131 WvW 1994 reeds ondergaan, met als uitkomst dat hij door het CBR rijgeschikt is verklaard. Verdachte heeft zijn rijbewijs op 20 februari 2019 teruggekregen op de voorwaarde dat hij een EMA cursus zou volgen. De EMA cursus heeft verdachte op 24 april 2019 gevolgd.

Op zich levert het feit dat een bestuurder zich zowel bestuursrechtelijk aan een onderzoek naar de rijgeschiktheid door het CBR moet onderwerpen als strafrechtelijk vervolgd wordt, geen vervolgingsbeletsel op. In casu is echter het onderzoek naar de rijgeschiktheid al geheel succesvol afgerond voordat het Openbaar Ministerie besluit tot vervolging dan wel deze voortzet, terwijl daarbij vaststaat dat die vervolging, zonder dat daarbij door het Openbaar Ministerie of de rechter rekening kan worden gehouden met de omstandigheid dat betrokkene reeds onderzocht en geschikt verklaart is, van rechtswege zal leiden tot verval van de geldigheid van het rijbewijs. Bovendien gaat het om een overschrijding met slechts 0,01 promille waardoor verdachte binnen het bereik van de recidiveregeling valt, is het evident dat toepassing van de recidiveregeling geen toegevoegde waarde heeft omdat immers de rijgeschiktheid van verdachte reeds is vastgesteld en is er sprake van een groot persoonlijk belang voor behoud van zijn rijbewijs in verband met zijn baan. Namens verdachte is dan ook verzocht een alternatieve afdoening door middel van een transactie of een (voorwaardelijk) sepot, hetgeen door het Openbaar Ministerie is afgewezen. De politierechter is gelet op bovenstaande omstandigheden van oordeel dat in casu de vervolging van de verdachte is ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In deze zaak is naar het oordeel van politierechter — alles overwegende — sprake van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing dat de (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. Gelet op het voorgaande, is de politierechter van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte behoort te worden verklaard.”

En op die manier kwam de verdachte toch onder de recidiveregeling uit.

< Terug naar Meer informatie rijden onder invloed
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden