• Eerlijke inschatting
  • Enkel ervaren verkeersstrafrechtadvocaten
  • Snelle werkwijze
  • Voordeligste tarief

Met draaiende motor stilstaan – bestuurder? – rijden onder invloed van alcohol of drugs?

Regelmatig komt het voor dat iemand slechts met draaiende motor stilstaat op een parkeerplaats zonder de auto te hebben verplaatst en dat de politie die persoon toch verplicht om mee te werken aan een ademanalyse. Op zich kan de politie bij een verdenking van het rijden onder invloed een verdachte al verplichten om mee te werken aan de ademanalyse, dus ons advies is altijd om zeker mee te werken aan de ademanalyse, maar later kan de verdachte dan niet veroordeeld worden voor het rijden onder invloed. Die persoon kan juridisch dan niet worden aangemerkt als bestuurder.

Strafrechtelijk: Geen bestuurder bij stilstaan met draaiende motor

Dit is meermalen bevestigd in de jurisprudentie.
"Het enkele aantreffen van de verdachte op de bestuurderszitplaats van een geparkeerde en stilstaande auto, waarvan de motor draaide, is niet voldoende om iemand daadwerkelijk als bestuurder aan te merken als die persoon ontkent te hebben gereden" (Hof Leeuwarden, 14 oktober 2009, LJN: BK0215, Hof Leeuwarden, 25 januari 2011, LJN: BP1972, en HR 30 augustus 2005, LJN: AT7292).

Bij een vervolging zal dan meestal wel vrijspraak volgen, tenzij aangetoond kan worden dat die persoon toch heeft gereden.

> Meer informatie bestuurder in het strafrecht

CBR: slechts redelijk vermoeden van schuld nodig

Voor de CBR-procedure kan dit wel anders uitpakken. Anders dan in het strafrecht, hoeft het CBR niet te bewijzen dat u daadwerkelijk hebt opgetreden als bestuurder. Het gaat erom dat de verbalisant die de mededeling ex artikel 130 WVW aan het CBR heeft gedaan een redelijk vermoeden kan hebben gehad dat u als bestuurder hebt opgetreden. Voor het CBR is voldoende dat met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de betrokkene onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden. In zoverre is de maatstaf vergelijkbaar met die in het strafrecht geldt bij de weigering van de ademanalyse. De vraag is dan wel op basis van welke feiten en omstandigheden de politie aanneemt dat u wel hebt gereden. Daartegen zou eventueel wel nog verweer gevoerd kunnen worden. Dat moet dan in een bezwaarprocedure bij het CBR.

In de jurisprudentie zien we dat van de betrokkene wordt verlangd dat hij gemotiveerd en (waar mogelijk) onderbouwd uitlegt waarom hij op een bepaalde plaats stilstond met draaiende motor.

"Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1715) dient, voor het opleggen van de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig, voor het CBR op basis van geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid vast te komen staan dat de betrokkene onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorrijtuig is opgetreden. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het CBR op goede gronden heeft besloten om aan [appellant] de verplichting op te leggen om mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid. Blijkens het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal, met kenmerk PL1100-2016109849-2, zagen de verbalisanten op 17 mei 2016 om omstreeks 23.19 uur een [auto] stil staan in een parkeerhaven met de motor en koplampen aan. Zij hoorden dat de motor stationair draaide en zagen [appellant] achter het stuur zitten. Zij hebben bij [appellant] het inwendig gebruik van alcoholische drank geroken en bij hem bloeddoorlopen ogen geconstateerd. De verklaring van [appellant] dat hij niet als bestuurder van het betreffende motorrijtuig onder invloed van alcohol is opgetreden wordt slechts ondersteund door een pas op 12 september 2016 ingebrachte verklaring van zijn zwager, [persoon]. Nu de ontkennende verklaring van [appellant] slechts wordt ondersteund door een niet uit objectieve bron afkomstige verklaring, met het betoog over het opladen van een telefoon niet is verklaard waarom hij achter het stuur is aangetroffen met draaiende motor en de koplampen aan, nu het voor het opladen van een telefoon niet noodzakelijk was om aan de bestuurderszijde plaats te nemen en het niet in geschil is dat bij [appellant] een ademalcoholgehalte van 685 µg/l is geconstateerd, is de Afdeling van oordeel dat het CBR met voldoende mate van zekerheid kon vaststellen dat [appellant] onder invloed van een hoger alcoholgehalte als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling als bestuurder van een motorrijtuig is opgetreden.

Dat de verbalisanten niet hebben waargenomen dat [appellant] ten tijde van zijn aanhouding op 17 mei 2016 het motorrijtuig bestuurde, leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling wijst in dit verband naar haar uitspraak van 6 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW7633), waarin is overwogen dat uit de ter zake van toepassing zijnde wettelijke voorschriften niet voortvloeit dat het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 moet zijn geconstateerd tijdens het besturen van een motorrijtuig. De bevoegdheid tot het vorderen van een onderzoek naar de geschiktheid komt het CBR reeds toe indien aannemelijk is dat iemand in strijd met de wettelijke voorschriften onder invloed van drogerende stoffen een motorrijtuig heeft bestuurd." (Raad van State, 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:756)

In een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, van 11 maart 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:2211 wordt het beoordelingskader nog eens duidelijk geschetst.

"De rechtbank stelt voorop, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waaronder de uitspraak van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1991, dat het opleggen van een EMA een bestuursrechtelijke maatregel ter bevordering van de verkeersveiligheid is, die los staat van een (eventuele) strafrechtelijke procedure. In onderhavige (bestuursrechtelijke) procedure behoeft de aan eiser verweten gedraging, anders dan in het strafrecht, niet wettig en overtuigend te worden bewezen. Voor het opleggen van een EMA is het voor verweerder voldoende dat op basis van de geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid komt vast te staan dat eiser onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden. Daarvoor is niet noodzakelijk, zo volgt uit eveneens vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4402, dat de betrokkene als bestuurder staande wordt gehouden. Ook op andere wijze kan de identiteit van de bestuurder met voldoende zekerheid komen vast te staan.
Verder volgt uit vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2551, dat een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 ten grondslag kunnen worden gelegd."

> Meer informatie bestuurder in CBR-procedure

< Terug naar Meer informatie rijden onder invloed
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden