• Eerlijke inschatting
  • Enkel ervaren verkeersstrafrechtadvocaten
  • Snelle werkwijze
  • Voordeligste tarief

Dodelijk verkeersongeval Donnie Rog – te hard rijden, verlaten plaats ongeval

Verkeersongeval waarbij de 13-jarige Donnie Rog is omgekomen. Hij werd aangereden door een personenauto die door de verdachte werd bestuurd. Na het ongeval heeft de verdachte de plaats van het verkeersongeval verlaten (rechtbank Den Haag, 2 augustus 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:9633).

Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:

1. hij op of omstreeks 09 juli 2012 te ‘s-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto van het merk Seat, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, Van Boetzelaerlaan (ter hoogte van de kruising met de Willem de Zwijgerlaan), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of

onoplettend als volgt te handelen:

  • in die auto te rijden met een snelheid gelegen tussen de 67 kilometer per uur en 89 kilometer per uur, terwijl aldaar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan, althans met een gelet op de verkeerssituatie (naderen kruising) en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) (te) hoge snelheid en/of
  • onvoldoende aandacht te hebben voor overige verkeersdeelnemer(s) ter plaatse en/of
  • met de auto (deels) op het fietspad te rijden en/of
  • met de auto tegen een aldaar rijdende fietser te botsen,
    waardoor de bestuurder van die fiets (genaamd [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1999) werd gedood;

Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 09 juli 2012 te ‘s-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (een auto), daarmee rijdende op de weg, Van Boetzelaarlaan (ter hoogte van de kruising met de Willem de Zwijgerlaan):
– in de auto heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 67 kilometer per uur en 89 kilometer per uur, terwijl aldaar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan, althans met een gelet op de verkeerssituatie (naderen kruising) en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) (te) hoge snelheid en/of

  • onvoldoende aandacht heeft gehad voor overige verkeersdeelnemer(s) ter plaatse en/of
  • met de auto (deels) op het fietspad te rijden en/of
  • met de auto tegen een aldaar rijdende fietser is gebotst,

door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

2.

hij op of omstreeks 9 juli 2012 te ‘s-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (een auto van het merk Seat, kenteken [kenteken]) betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Van Boetzelaerlaan (ter hoogte van de Willem de Zwijgerlaan), de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden een ander (te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1999) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in

Feitencomplex; dodelijk verkeersongeval en verlaten plaats ongeval

3.1

Inleiding1

Op 9 juli 20122 vond in Den Haag op de Van Boetzelaerlaan, ter hoogte van de kruising met de Willem de Zwijgerlaan,3 een aanrijding plaats tussen verdachte, die een personenauto, namelijk een Seat met het kenteken [kenteken] bestuurde,4 en een fietser, namelijk [slachtoffer] (hierna ook: het slachtoffer). Het toen dertienjarige slachtoffer (geboren op [geboortedag] 1999) is op 10 juli 2012 in het ziekenhuis aan de verwondingen van het ongeval overleden.5

Na de aanrijding heeft verdachte zich in de auto omgedraaid en het slachtoffer op het trottoir zien liggen.6Verdachte zag ook de fiets van het slachtoffer op de weg liggen.7 Verdachte heeft na de aanrijding snelheid geminderd, maar is vervolgens doorgereden.8

Over bovengenoemde feiten, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, heeft ter terechtzitting geen discussie plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten als vaststaand kunnen worden aangemerkt en dat de tenlastelegging voor wat betreft deze feiten wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.

De (bewijs)vragen waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, betreffen de vraag of verdachte heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 67 en 89 kilometer per uur, dan wel met een gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid (veel) te hoge snelheid. Tevens geldt de vraag of verdachte onvoldoende aandacht heeft gehad voor overige verkeersdeelnemers, en de vraag of verdachte (deels) op het fietspad gereden heeft. Indien de rechtbank één of meerdere van deze vragen bevestigend beantwoordt, dient zij vervolgens de (juridische) vraag te beantwoorden of verdachte op deze manier zeer, of aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden.

Verweer advocaat

De advocaat heeft vrijspraak bepleit van hetgeen aan verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat er slechts bewijs is voor de stelling dat de ondergrens van de snelheid van verdachte ten tijde van de aanrijding 51 kilometer per uur was. Een bovengrens van de gereden snelheid kan niet worden vastgesteld. Voorts staat volgens de raadsvrouw op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vast dat verdachte geen (extra) aandacht heeft gehad voor de situatie ter plaatse en niet de Willem de Zwijgerlaan heeft ingekeken. Ook heeft verdachte, gelet op de regel dat twee seconden afstand moet worden gehouden van het voorliggende voertuig, voldoende afstand gehouden van de brandweerjeep. Uit hetgeen de getuigen hebben verklaard, valt volgens de raadsvrouw op te maken dat het slachtoffer onverwachts aanstalten heeft gemaakt om linksaf te slaan, waarbij het slachtoffer de auto van verdachte waarschijnlijk niet heeft gezien, en omgekeerd verdachte ook het slachtoffer niet zag. Verdachte heeft, gezien dit alles, het ongeval niet kunnen voorkomen, aldus de raadsvrouw.

Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan volgens de advocaat wettig en overtuigend worden bewezen, evenals het onder 2 ten laste gelegde.

Voor de beoordeling van de vraag of het aan de schuld van verdachte te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, komt het conform vaste rechtspraak van de Hoge Raad aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.

De rechtbank dient daartoe allereerst vast te stellen wat op 9 juli 2012 omstreeks 18.30 uur de verkeerssituatie is geweest op de Van Boetzelaerlaan ter hoogte van de kruising met de Willem de Zwijgerlaan. Vervolgens dient de rechtbank vast te stellen wat op het moment van de aanrijding de snelheid van de door verdachte bestuurde auto is geweest. Ten slotte dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verkeerssituatie ter plaatse in combinatie met de door verdachte gereden snelheid leidt tot schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Indien dit het geval is, dient de rechtbank daarbij ook de mate van schuld te beoordelen.

Situatie ter plaatse

De kruising met de Willem de Zwijgerlaan

Uit het door de Verkeersongevallendienst opgestelde (aanvullend) proces-verbaal van Verkeersongevalsanalyse (hierna: VOA)9 blijkt dat de Van Boetzelaerlaan, die is gelegen binnen de bebouwde kom, bestaat uit twee rijstroken, bestemd voor verkeer in tegengestelde rijrichting. De rijstroken worden gescheiden door middel van een brede groenstrook met trambanen. Aan de rechterzijde van de rijstroken bevinden zich roodgekleurde suggestiestroken, waarop een fietssymbool is aangebracht. Kort voor de ongevalslocatie bevindt zich aan de rechterzijde van de Van Boetzelaerlaan het kruispunt met de Willem de Zwijgerlaan. De Van Boetzelaerlaan is een voorrangsweg, zodat het verkeer dat vanaf de Willem de Zwijgerlaan komt, voorrang dient te verlenen aan het verkeer op de Van Boetzelaerlaan. Zowel vóór als na de kruising met de Willem de Zwijgerlaan zijn voetgangersoversteekplaatsen gelegen en tussen het trottoir en het fietspad zijn, in de lengterichting van de Van Boetzelaerlaan, parkeerplaatsen gelegen. Het wegdek toonde volgens het proces-verbaal van VOA ten tijde van de aanrijding geen gebreken of bijzonderheden.

Verdachte heeft verklaard dat hij bekend was met de situatie ter plaatse en wist dat er ter hoogte van de kruising een zebrapad is.10

De passerende brandweerjeep

Uit de verklaring van verdachte11 en van verschillende getuigen12 blijkt dat op 9 juli 2012, rond 18.30 uur, een zogenoemde brandweerjeep, met optische en geluidssignalen aan, met een snelheid van bijna 70 kilometer per uur13 over de Van Boetzelaerlaan is gereden in de richting van de Statenlaan. Verdachte heeft verklaard dat hij de sirenes van de brandweerjeep hoorde en het zwaailicht zag toen hij voor het rode verkeerslicht stond te wachten bij de kruising met de President Kennedylaan. Verdachte verklaarde dat hij vervolgens op de Van Boetzelaerlaan ter hoogte van de 2e Antonie Heinsiusstraat snelheid heeft geminderd en naar rechts is gegaan om de brandweerjeep te laten passeren. Verdachte is naar eigen zeggen direct daarna weer ingevoegd en over de Van Boetzelaerlaan achter de brandweerjeep aangereden. Verdachte verklaarde geconcentreerd te zijn geweest op de brandweerjeep.14

Verschillende getuigen hebben verklaard dat verdachte op de Van Boetzelaerlaan op korte afstand van de brandweerjeep heeft gereden.15 [getuige A.] verklaarde dat er tussen de auto van verdachte en de brandweerjeep hooguit drie seconden zaten.16 Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op een afstand van drie à vier meter achter de brandweerjeep aanreed, ten tijde van de aanrijding was die afstand ongeveer tien meter.17 Daarop bevraagd ter terechtzitting heeft verdachte eerst verklaard zich het niet meer goed te kunnen herinneren, maar verdachte verklaarde vervolgens dat als hij dit kort na de aanrijding zo bij de politie heeft verklaard dit dan wel moet kloppen.

De positie van het slachtoffer

Volgens de getuigen [getuige C.] en [getuige D.] kwam het slachtoffer vanaf de Willem de Zwijgerlaan en fietste hij op de Van Boetzelaerlaan,18 terwijl hij, aan zijn stuur of in zijn hand, een wit tasje met eten had. Andere getuigen hebben verklaard dat het slachtoffer bij het zebrapad op de Van Boetzelaerlaan stilstond. Volgens verschillende getuigen wilde het slachtoffer de Van Boetzelaerlaan links oversteken en had hij zijn fiets iets naar links gedraaid.19

Verdachte heeft verklaard het slachtoffer in het geheel niet te hebben gezien en ineens een klap te hebben gehoord.20

De conclusie van de rechtbank ten aanzien van de verkeerssituatie

De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat de kruising van de Van Boetzelaerlaan met de Willem de Zwijgerlaan een vrij complexe verkeerssituatie betreft door de verschillende zijwegen en de brede middenberm met trambanen. Daarnaast bevinden zich ter hoogte van deze kruising meerdere voetgangersoversteekplaatsen en kunnen fietsers rechts naast de rijstrook rijden of de kruising oversteken. Gemotoriseerd verkeer bevindt zich dus in de nabijheid van potentieel ongelijkwaardige verkeersdeelnemers.

De rechtbank stelt voorts vast dat er zich op het tijdstip van de aanrijding – rond 18.30 uur – veel verkeer bevond op de kruising. Veel personen zijn immers getuige geweest van het ongeval.

Snelheid verdachte bij voor verkeersongeval

De rechtbank dient voorts vast te stellen met welke snelheid verdachte ten tijde van de aanrijding heeft gereden. Daarbij is eveneens de snelheid van het slachtoffer ten tijde van de botsing van belang.

Op de Van Boetselaerlaan geldt een toegestane maximumsnelheid van vijftig kilometer per uur.21Verdachte heeft verklaard dat hij op de Van Boetzelaerlaan ter hoogte van de kruising met de Willem de Zwijgerlaan tussen de vijftig en 55 kilometer per uur heeft gereden.

Om de (vermoedelijke) snelheid waarmee verdachte met de Seat heeft gereden te bepalen, is door de Verkeersongevallendienst van de politie onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek, die zijn neergelegd in het (aanvullend) proces-verbaal van VOA, zijn ter beoordeling voorgelegd aan een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).

Het proces-verbaal van VOA

Uit onderzoek van de Verkeersongevallendienst is gebleken dat de fietser op het moment van de botsing niet meer parallel aan de Seat reed, maar zich schuin voor de Seat bevond. Er zijn op het wegdek geen sporen aangetroffen die de exacte positie van de confrontatie markeren. De botspositie is bepaald door van de aangetroffen sporen afkomstig van de fiets, de bestuurder van de fiets en van de etenswaren, een rechte lijn te trekken. Het snijpunt van deze lijnen geeft volgens het proces-verbaal van VOA aan waar de confrontatie ongeveer heeft plaatsgevonden.

Om de botssnelheid van de door verdachte bestuurde Seat te bepalen, zijn onder regie van verbalisant [getuige I.] door het Duitse bedrijf Crash Test Service botsproeven uitgevoerd. Bij dit onderzoek is de tijdens de proef ontstane schade vergeleken met de in werkelijkheid geleden schade. Daarbij is, ter vervanging van de bestuurder van de fiets, gebruik gemaakt van een zogenoemde dummy. Deze dummy stond tijdens de botsproeven stil. Uit dit onderzoek is gebleken dat de botssnelheid minimaal 51,2 kilometer per uur en zeker minder dan 67,6 kilometer per uur is geweest. Bij een botssnelheid van 60,4 kilometer per uur ontstond ongeveer evenveel schade als bij het daadwerkelijke ongeval, zodat deze snelheid volgens de Verkeersongevallendienst een goede richtlijn biedt voor de daadwerkelijke botssnelheid.22

Uit de schade-inpassing door de Verkeersongevallendienst, waarbij is gezocht naar overeenkomsten tussen de sporen op de Seat en op de fiets, is gebleken dat de fiets, op het moment van de aanrijding, in een hoek van twintig graden naar links overhelde.23 Op basis van deze bevindingen is door de Verkeersongevallendienst geconcludeerd dat het slachtoffer een voorwaartse snelheid heeft gehad en niet stilstond. Om de snelheid van de fiets te bepalen, zijn fietsproeven uitgevoerd, waarbij de gemiddelde snelheid lag op 14,6 kilometer per uur. Onder een hoek van twintig graden is deze snelheid berekend op 13,7 kilometer per uur.

Om tot de gereden snelheid van de Seat te komen, moet de voorwaartse snelheid die de fietser had bij de vermoedelijke snelheid van de Seat worden opgeteld. De conclusie in het (aanvullend) proces-verbaal van VOA is dat de vermoedelijke snelheid van de Seat 73,9 kilometer per uur is geweest. De rechtbank begrijpt dat de Verkeersongevallendienst in deze berekening een botssnelheid van 60,2 kilometer per uur van de Seat als uitgangspunt heeft genomen waarbij de berekende snelheid van de fiets van 13,7 kilometer per uur is opgeteld.

Het rapport van het NFI

Ing. K.M. Hagendoorn, NFI deskundige (hierna: de deskundige) onderschrijft in het door hem opgestelde rapport van 28 juni 2013 de analyse van het ongeval door de Verkeersongevallendienst ten aanzien van het overgrote deel van de ongevalkenmerken. De conclusies in het proces-verbaal van VOA zijn volgens de deskundige navolgbaar en een logisch gevolg van de uitgangspunten die in dit proces-verbaal zijn benoemd. Op een aantal punten, namelijk waar het gaat om de vaststelling van de botsplaats, de onderlinge hoek van botsen, de snelheid van de fietser, de gehanteerde parameters in de analyse van de botsproeven en de door de politie berekende snelheid van de Seat, plaatst de deskundige kanttekeningen bij het onderzoek door de Verkeersongevallendienst.

De deskundige heeft de door de Verkeersongevallendienst gehanteerde methode in de bepaling van de botsplaats ter controle uitgevoerd bij de botsproeven. Daarbij bleek dat bij de botsproeven de lijnen niet snijden in het botspunt. De deskundige is daarom van mening dat op grond van de sporen niet kan worden uitgesloten dat de fietser zich op het moment van de aanrijding nog op het fietspad bevond.

Volgens de deskundige kan de onderlinge hoek direct voor de feitelijke botsing iets groter zijn geweest dan de twintig graden die door de Verkeersongevallendienst is vastgesteld. De deskundige gaat uit van een onderlinge botshoek van circa twintig graden die kan oplopen tot circa veertig graden. De rechtbank begrijpt dat de deskundige een meer schampende botsing tussen de auto en de fiets voor mogelijk houdt, dan waar de Verkeersongevallendienst van uit gaat.

De deskundige van het NFI onderschrijft de door de Verkeersongevallendienst gehanteerde methode waarbij is gekozen voor het uitvoeren van specifiek op dit ongeval gerichte botsproeven. De deskundige heeft voorts op grond van de resultaten van de botsproeven gelet op het bewegingsverloop van de fiets en van de dummy en heeft vervolgens ingeschat of dit bewegingsverloop in overeenstemming is te brengen met het bewegingsverloop van het slachtoffer en van de fiets bij het ongeval. De deskundige constateert dat er ten aanzien van de fiets bij de botsproeven sprake is van een minder schampende botsing dan bij het ongeval, zodat de botsconfiguratie van de fiets ten opzichte van de auto bij de botsproeven anders was dan bij het ongeval. De deskundige merkt op dat in ogenschouw is te nemen dat er vanwege de minder schampende aard van de botsproeven bij gelijke snelheid een grotere schade ontstond. Gelet op het bewegingsverloop van de dummy en het daarmee vergeleken bewegingsverloop van het slachtoffer rapporteert de deskundige dat hij uitgaat van een min of meer vergelijkbare (schampende) botsing als bij het ongeval, zodat de botsconfiguratie van de dummy ten opzichte van de auto bij de botsproeven als ‘redelijk in overeenstemming met het ongeval’ wordt geschat.

De deskundige rapporteert ten aanzien van de gehanteerde parameters in de botsproeven dat de Verkeersongevallendienst de uitwendige schade aan de testauto’s op basis van een visuele inschatting heeft vergeleken met de uitwendige schade aan de personenauto van verdachte, maar dat uit het door de Verkeersongevallendienst opgemaakte proces-verbaal niet blijkt dat daarbij ook onderhuidse schade is betrokken, terwijl onderhuidse schade soms meer en betere informatie geeft dan uitwendige schade. Voorts had volgens de deskundige ook de werpafstand van de fiets moeten worden meegenomen in de vergelijking.

Volgens de deskundige kan de snelheid van de fietser op het moment van de botsing niet op technische gronden worden vastgesteld. De deskundige plaatst bij de door de Verkeersongevallendienst uitgevoerde fietsproeven de kanttekening dat tijdens deze fietsproeven de weg was afgezet, zodat de fietsers geen rekening hoefden te houden met achteropkomend verkeer. Het is volgens de deskundige maar de vraag of het snelheidsverloop van de fietsers hetzelfde zou blijven als de weg niet zou zijn afgezet. Door vervolgens aan te nemen dat het snelheidsverloop uit de fietsproeven ook van toepassing was bij het ongeval wordt in wezen op voorhand uitgegaan van een rijgedraging van de fietser waarbij deze geen rekening hield met achteropkomend verkeer. Voor de deskundige staat daarom niet vast dat de door de Verkeersongevallendienst uitgevoerde fietsproeven ook van toepassing zijn op de situatie van het ongeval, zodat niet valt uit te sluiten dat de fietser stilstond of een (onbekende) snelheid had die hoger was dan de maximaal gemeten waarde bij de fietsproeven.

Met betrekking tot de door de Verkeersongevallendienst berekende snelheid rapporteert de deskundige dat diens benadering, waarbij op grond van het snelheidsverschil tussen de auto en de fietser en op grond van de fietsproeven de snelheid van de auto is berekend, niet volstaat. Deze benadering is namelijk gebaseerd op (indirecte) uitgangspunten waarvan niet bekend is of daarvan ook daadwerkelijk sprake was en het is voorts gegrond op een visuele, niet volledige schadevergelijking van botsproeven en het ongevalvoertuig.

De conclusie van de deskundige

De deskundige komt tot de conclusie dat de snelheid van de Seat op het moment van de botsing met de fietser gesteld kan worden op ten minste 51 kilometer per uur.24 De meest vergelijkbare snelheid van zestig kilometer per uur, zoals door de Verkeersongevallendienst is berekend in de tweede botsproef, geeft volgens de deskundige een goede indicatie.25 Opgemerkt wordt dat deze indicatie slechts geldt bij het uitgangspunt dat de fietser stilstond. Op grond van de botsproeven is niet te stellen dat deze indicatie ook geldt bij het uitgangspunt dat de fietser een (onbekende) snelheid had. Een meest waarschijnlijke snelheid of een bovengrens voor de snelheid kan volgens de deskundige niet worden gegeven.

De verklaringen van de getuigen

Door de politie en de rechter-commissaris zijn diverse getuigen gehoord. Getuige [getuige E.], die op 9 juli 2012 de brandweerjeep bestuurde, heeft verklaard dat hij op de Van Boetzelaerlaan, vlak voor de kruising met de Willem de Zwijgerlaan, zijn snelheid heeft gecontroleerd en zag dat de snelheidsmeter een snelheid van net onder de zeventig kilometer per uur aangaf.26

Voorts verklaren alle personen die door de politie zijn gehoord en gevraagd naar de snelheid waarmee de bestuurder van de Seat – verdachte – heeft gereden, dat deze hard of te hard reed.27 Getuige [getuige G.] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat de auto van verdachte ongeveer even hard reed als de brandweerjeep.28

De conclusie van de rechtbank ten aanzien van de snelheid van verdachte

De rechtbank neemt de conclusies, zoals die door de deskundige in het NFI rapport zijn neergelegd, over. Voor zover deze conclusies de bevindingen van de Verkeersongevallendienst bevestigen, neemt de rechtbank de resultaten van het onderzoek van de Verkeersongevallendienst eveneens over en zal zij zowel de bevindingen van de deskundige als de bevindingen van de Verkeersongevallendienst tot het bewijs bezigen.

Op basis van de bevindingen van de Verkeersongevallendienst, waarbij door schade-inpassing is geconstateerd dat het slachtoffer ten tijde van de aanrijding niet meer parallel aan de auto reed maar zich in een hoek van twintig graden voor de auto bevond, en het rapport van de deskundige van het NFI die concludeert dat het slachtoffer zich in een hoek van twintig tot veertig graden bevond, stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer niet stilstond, maar fietste. De rechtbank vindt voor deze analyses van de Verkeersongevallendienst en de deskundige ondersteuning in de verklaringen van [getuige D.],29 die zich ten tijde van de aanrijding bij het zebrapad op de Van Boetzelaerlaan bevond en dus vanaf de zijkant het slachtoffer en de aanrijding heeft waargenomen. [getuige D.] is korte tijd na de aanrijding door de politie gehoord. Ook getuige [getuige C.] heeft verklaard dat het slachtoffer fietste, en ook zij is korte tijd na de aanrijding gehoord.30

Met de deskundige is de rechtbank van oordeel dat de resultaten van de fietsproeven niet bruikbaar zijn. Derhalve kan de rechtbank de snelheid waarmee het slachtoffer heeft gereden niet vaststellen.

De rechtbank stelt, met de Verkeersongevallendienst en de deskundige, vast dat verdachte ten tijde van de aanrijding heeft gereden met een snelheid van ten minste 51 kilometer per uur en een aannemelijke snelheid van zestig kilometer per uur. Ondersteuning hiervoor vindt de rechtbank in de verklaringen van de getuigen. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer zich op zijn fiets voortbewoog en dus niet stilstond, dient er bij de hiervoor genoemde snelheid waarmee verdachte heeft gereden nog een snelheidscomponent te worden opgeteld. Omdat de snelheid van de fietser onbekend is, kan de rechtbank de (exacte) snelheid waarmee verdachte heeft gereden niet nader vaststellen.

Rechtbank: aanmerkelijke schuld

De rechtbank dient ten slotte de vraag te beantwoorden of de verkeerssituatie ter plaatse in combinatie met de door verdachte gereden snelheid leidt tot de conclusie dat het ongeval te wijten is aan de schuld van verdachte en zo ja, wat de mate van schuld is. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

De rechtbank is van oordeel dat de vrij complexe kruising met de Willem de Zwijgerlaan, de aanwezigheid van potentieel ongelijkwaardige – meer kwetsbare – verkeersdeelnemers bij deze kruising, de drukte op en rondom deze kruising op 9 juli 2012 omstreeks 18.30 uur en de aanwezigheid van een brandweerjeep die, met optische en geluidssignalen aan, met een snelheid van ongeveer zeventig kilometer per uur over de Van Boetzelaerlaan reed en de kruising passeerde, vroeg om aanpassing van de snelheid aan de verkeerssituatie ter plaatse. Dat de Van Boetzelaerlaan een voorrangsweg betreft, doet daaraan niet af.

Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat een (met hoge snelheid) passerend brandweervoertuig, met zwaailichten en sirenes aan, een korte situatie van onveiligheid en onzekerheid creëert waarop onverwachte reacties van verkeersdeelnemers kunnen volgen. In een dergelijke situatie is derhalve extra voorzichtigheid en extra afstand ten opzichte van het brandweervoertuig geboden. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de regel dat twee seconden afstand moet worden gehouden van het voorliggende voertuig geen toepassing vindt in een verkeerssituatie waarbij sprake is van een, met optische en geluidssignalen aan, passerend brandweervoertuig. In dat geval ontstaat er immers verwarring in het wegbeeld en is in verband met de verkeersveiligheid een afstand van meer dan twee seconden geboden.

De rechtbank is, op basis van de bewijsmiddelen genoemd onder 3.4.1.1 en 3.4.1.2, van oordeel dat verdachte in de verkeerssituatie zoals hierboven omschreven – een op zichzelf al complexe verkeerssituatie met daarbij een passerende brandweerjeep met alarmsignalen – op een te korte afstand heeft gereden ten opzichte van de brandweerjeep. Daarbij neemt de rechtbank ook de snelheid waarmee verdachte heeft gereden in overweging. In de verkeerssituatie zoals die zich in deze zaak voordeed, zou naar het oordeel van de rechtbank een snelheid van vijftig kilometer per uur reeds te hard zijn. Als uitgangspunt geldt immers dat een bestuurder zijn snelheid aanpast aan hetgeen de omstandigheden en met name de veiligheid op dat moment gebieden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in de gegeven omstandigheden dan ook met een veel te hoge snelheid heeft gereden.

Verdachte heeft in die omstandigheden bovendien onvoldoende aandacht gehad voor de overige verkeersdeelnemers. Het fatale gevolg is geweest dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien, terwijl die zich wel in zijn volle zichtveld bevond, en dat hij daarmee een verkeersongeval heeft veroorzaakt als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte hiermee een grove verkeersfout heeft begaan en dat hij dus niet slechts aanmerkelijk (zoals verondersteld door de officier van justitie), maar zéér onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld.

De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat verdachte met een snelheid gelegen tussen de 67 kilometer per uur en 89 kilometer per uur gereden heeft en voorts niet dat verdachte deels op het fietspad heeft gereden. Van deze onderdelen van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte derhalve partieel vrijspreken. Voor het overige komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd.

Rechtbank: wel verlaten plaats ongeval, in hulpeloze toestand achterlaten

Met betrekking tot hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd, overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat hij zich na de klap in de auto heeft omgedraaid en het slachtoffer op het trottoir zag liggen en diens fiets op de weg zag liggen. Naar het oordeel van de rechtbank wist verdachte derhalve dat hij aan het slachtoffer letsel had toegebracht. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte toen hij na het ongeval doorreed, gelet op de klap tijdens de aanrijding, de schade aan de auto van verdachte31 – met name de kapotte voorruit en rechterbuitenspiegel – en het feit dat verdachte het slachtoffer op het trottoir had zien liggen, wist dat hij het slachtoffer in hulpeloze toestand achterliet.

Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen en de in de inleiding van dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen – waaronder de bekennende verklaringen van verdachte – acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.

Straf: 9 maanden gevangenisstraf, waarvan 2 maanden voorwaardelijk

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Dit ongeval en de daaruit voortvloeiende dood van het jeugdige slachtoffer hebben – zo is tevens gebleken uit de verklaring ter terechtzitting van de moeder van het slachtoffer – diepe sporen nagelaten in het leven van de nabestaanden en de vrienden van het slachtoffer. Een straf in welke vorm dan ook kan niet opwegen tegen het geleden verlies.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de op te leggen straf als volgt. Verdachte heeft op de Van Boetzelaerlaan zijn rijgedrag niet aangepast aan de situatie waarin hij en andere verkeersdeelnemers ruimte moesten maken om een brandweerjeep met optische en geluidssignalen te laten passeren terwijl een vrij complexe kruising genaderd werd, en het verkeer vervolgens zijn normale gang weer moest hernemen. Integendeel, verdachte is met veel te hoge snelheid de brandweerjeep gevolgd en heeft daarbij onvoldoende aandacht gehad voor overige verkeersdeelnemers. Hij heeft daarmee zeer onvoorzichtig gehandeld. Dat verdachte, die zich bewust was van de klap waarmee het ongeval plaatsvond en die heeft gezien dat het slachtoffer op de grond bleef liggen, vervolgens is weggereden en het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten, kan de rechtbank niet begrijpen. De rechtbank vindt het gedrag van de verdachte dan ook zeer laakbaar.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 juli 2013 waaruit blijkt dat verdachte, die sinds 6 januari 2011 een rijbewijs heeft, in 2009 twee keer een auto heeft bestuurd zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs. De officier van justitie heeft politiemutaties overgelegd betreffende gevaarlijk verkeersgedrag van verdachte na het onderhavige ongeval, op 6 december 2012. Ook is sprake van een viertal snelheidsovertredingen na de datum van het ongeval. Dat verdachte zich ook schuldig zou hebben gemaakt aan herhaaldelijke snelheidsovertredingen voorafgaande aan het onderhavige ongeval – zoals door de officier van justitie is gesteld – heeft de rechtbank uit de ter terechtzitting door de officier van justitie verstrekte overzichten niet kunnen vaststellen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsrapport, op 18 april 2013 opgesteld en ondertekend door reclasseringswerker C. van Kesteren. In dit rapport wordt gerapporteerd dat verkeerd rijgedrag een automatisme voor verdachte lijkt te zijn en dat het van belang is dat bij hem een bewustwordingsproces op gang gebracht wordt waarbij hij inzicht krijgt in oorzaak en gevolg. Dit moet de kans op recidive in de toekomst verminderen. Een factor die heeft bijgedragen aan het tot stand komen van dit delict is het gedrag van verdachte waarbij hij impulsief keuzes maakt en niet stil staat bij de mogelijke gevolgen. Daarnaast toont verdachte volgens de reclassering geen inzicht in het delictgedrag, nu hij zijn keuzes met betrekking tot het ongeval niet kan benoemen. Het rijgedrag van verdachte lijkt nog niet voldoende veranderd om dit in de toekomst te voorkomen. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf op te leggen met verplicht reclasseringstoezicht.De rechtbank vindt het verkeersgedrag van de verdachte zeer zorgelijk en acht het noodzakelijk dat verdachte zijn gedrag verandert.
Bij het bepalen van de op te leggen straf hanteert de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) . Deze oriëntatiepunten hebben als doel vanuit een oogpunt van rechtseenheid een strafmaat te geven waarop de rechter zich kan oriënteren bij de oplegging van de straf. De officier van justitie heeft haar eis ter terechtzitting mede op OM richtlijnen gebaseerd, die voor wat betreft artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 overeenkomen met de LOVS oriëntatiepunten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat sprake is van een grotere mate van schuld dan waarvan de officier van justitie is uitgegaan. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval ten gevolge van een grove verkeersovertreding geldt een LOVS oriëntatiepunt van zes maanden gevangenisstraf. De rechtbank neemt dat oriëntatiepunt als uitgangspunt voor de op te leggen straf voor dit feit. Voor het verlaten van de plaats van het ongeval zijn geen LOVS oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank zal – alle concrete omstandigheden van het geval in aanmerking genomen – voor dit feit een gevangenisstraf van één maand als uitgangspunt hanteren.
In het verkeersgedrag van verdachte zowel voorafgaand als ten tijde van het ongeval, het feit dat verdachte daarna meermalen snelheidsovertredingen heeft begaan en de interpretatie van het rijgedrag van verdachte zoals dat naar voren komt in het reclasseringsrapport, ziet de rechtbank aanleiding om naast een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De verkeersgedragingen van verdachte na het ongeval onderstrepen de noodzaak van een dergelijke stok achter de deur. Aan dit voorwaardelijke strafdeel zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
Het gedrag van verdachte brengt de rechtbank voorts tot het oordeel dat bij ongewijzigd gedrag er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank zal daarom de proeftijd bepalen op een periode van zes jaren, zodat de proeftijd nog twee jaren effectief is als verdachte zich na afloop van periode van de rijontzegging als bestuurder van een motorrijtuig in het verkeer gaat begeven.

Voor beide feiten komt de rechtbank ook tot een ontzegging van de rijbevoegdheid die van langere duur is dan door de officier van justitie geëist.

< Terug naar Meer informatie verkeersongeval door schuld
< Terug naar Meer informatie verlaten plaats ongeval
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden