Politie moest eerst wijzen op zwijgrecht en recht op bijstand van een advocaat alvorens te vragen naar betrokkenheid bij ongeval
We zien vaak dat de politie aan een verdachte van het verlaten van de plaats van het ongeval vraagt of hij/zij bij het ongeval betrokken is geweest. Voordat die vraag gesteld wordt, moet de politie echter de verdachte wel wijzen op zijn recht om te zwijgen (cautie) en ook het recht om eerst een advocaat te raadplegen. In de praktijk gaat het vaak mis op dit punt.
Een voorbeeld hiervan zien we in HR 3 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1781:
In deze zaak was er een aanrijding geweest, waarbij de verdachte was doorgereden. Via een getuige komt de politie uiteindelijk bij de woning van de verdachte aan. Verbalisanten bellen aan op [f-straat 1] . Verdachte opent de deur en laat verbalisanten binnen. Verbalisanten zien dat de man die de deur open doet zijn haar in een staartje droeg. In het door verbalisanten opgemaakte proces-verbaal van bevindingen staat wat vervolgens wordt gezegd: “Verbalisant [verbalisant] zei tegen hem [het hof begrijpt: verdachte] dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Verbalisant [verbalisant] vroeg hem wat hij vanochtend had gedaan. Hij zei dat hij zijn dochter naar school had gebracht, daarop vroeg verbalisant of er ook niet iets was wat wij moesten weten. Hierop zei hij dat hij een aanrijding had gehad en daarbij was doorgereden.”
Hier werd door de advocaat verweer op gevoerd. De verdachte moest worden gewezen op zijn recht om een advocaat te raadplegen en dat is niet gebeurd. De advocaat pleitte voor bewijsuitsluiting. Het gerechtshof was het niet eens met de advocaat, maar in cassatie werd de uitspraak van het hof vernietigd door de Hoge Raad. Die overwoog:
“Wanneer door de politie aan een verdachte gestelde vragen gaan over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt, is sprake van een verhoor. Op grond van artikel 27 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) wordt als verdachte aangemerkt de persoon ten aanzien van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Dat vermoeden betreft zowel de omstandigheid dat een strafbaar feit wordt of is begaan, als de betrokkenheid van een persoon bij dat feit. (Vgl. HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:853.)
Op grond van artikel 27c lid 2 Sv moet aan de niet-aangehouden verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor mededeling worden gedaan van het in artikel 28 lid 1 Sv gewaarborgde recht om zich te doen bijstaan door een raadsman. Als dat voorschrift niet is nageleefd, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv. Met het oog op de verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt dat zo’n vormverzuim, na een daartoe strekkend verweer, in beginsel moet leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen, tenzij de verdachte door het achterwege blijven van die mededeling niet in zijn verdediging is geschaad. (Vgl. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:368.)