• Eerlijke inschatting
  • Enkel ervaren verkeersstrafrechtadvocaten
  • Snelle werkwijze
  • Voordeligste tarief

Ongeluk zou ook zijn gebeurd bij normale snelheid

Wanneer iemand te hard heeft gereden en daardoor een ongeluk heeft veroorzaakt kan hij daarvoor ook strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld, tenzij dat ongeluk ook zou zijn gebeurd wanneer de bestuurder de normale, toegestane snelheid had gereden. Dit zien we terug in een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, van 14 juli 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:5031.

Ongeluk door schuld?

Ten aanzien van het primair ten laste gelegde artikel 6 WVW (veroorzaken verkeersongeluk door schuld) oordeelde de rechtbank als volgt:

“Op 19 april 2013 heeft in de gemeente Goeree-Overflakkee, een tragisch ongeval plaatsgevonden tussen twee personenauto’s: een Lexus en een Volkswagen. Verdachte reed als bestuurder van de Lexus op de Plaatweg, komende uit de richting van de Eendrachtsdijk te Stellendam en gaande in de richting van de N215 te Melissant. De bestuurder van de Volkswagen reed op de Kraaijenissedijk te Stellendam, komende uit de richting van de Damdijk en gaande in de richting van de Oudedijk. Op de kruising van de Kraaijenissedijk met de Plaatweg heeft de bestuurder van de Volkswagen de voor hem van links komende en op een voorrangsweg rijdende Lexus geen voorrang verleend. De Lexus is vervolgens met de voorzijde tegen de linker achterzijde van de Volkswagen gebotst. Door de botsing zijn twee inzittenden van de Volkswagen om het leven gekomen. Uit technisch onderzoek is gebleken dat de bestuurder van de Volkswagen met een – gelet op de plaatselijke omstandigheden – te hoge snelheid die kruising is overgestoken.
Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is dat het ongeval (mede) aan hem kan worden toegerekend omdat hij met veel te hoge snelheid op de Plaatweg ter hoogte van de kruising met de Kraaijenissedijk heeft gereden en geen rekening heeft gehouden met mogelijk kruisend verkeer, dit terwijl hij niet in staat was de weg te overzien en teveel alcoholhoudende drank had gedronken.
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna ook: artikel 6 WVW) moet de rechtbank onder andere vaststellen dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij er minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen door verdachte.
Bij de beoordeling van de mate van schuld komt het – volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Er moet derhalve sprake zijn van een bepaalde mate van schuld en daarnaast van een tweeledig causaal verband: een causaal verband tussen de verweten gedragingen en het verkeersongeval en een causaal verband tussen het verkeersongeval en -in dit geval- de dood van de slachtoffers.
Ten aanzien van de eerste vraag is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op zijn minst genomen aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. Hij heeft de toegestane maximumsnelheid in aanzienlijke mate overschreden en reed onder invloed van alcoholhoudende drank. Derhalve heeft verdachte niet de passende voorzichtigheid betracht bij het naderen van de kruising, ook al bevond hij zich op een voorrangsweg. De rechtbank komt later in het vonnis nog uitgebreid terug op de gereden snelheid en het exacte alcoholgehalte in het bloed van verdachte ten tijde van het ongeval.
De volgende vraag is of het verkeersgedrag van de verdachte ook heeft bijgedragen aan het ongeval.
In dit verband is van belang dat uit het dossier volgt dat de bestuurder van de Volkswagen zich er, voordat hij de kruising overstak, onvoldoende van moet hebben vergewist dat er geen verkeer naderde en dat hij veilig kon oversteken. Uit diens verklaring en uit technisch onderzoek leidt de rechtbank af dat deze bestuurder de Lexus voor het oversteken van de kruising in het geheel niet heeft opgemerkt (hetzelfde geldt overigens voor de achter de Lexus rijdende personenauto van getuige [getuige]). In dat licht bezien heeft het verkeersgedrag van de verdachte – hoe onvoorzichtig ook – naar het oordeel van de rechtbank geen invloed gehad op de beslissing van de bestuurder van de Volkswagen om de kruising op dat moment over te steken. Uit de technische rapporten volgt voorts dat, indien de Lexus de kruising zou zijn genaderd met een aldaar toegestane snelheid, het ongeval eveneens zou hebben plaatsgevonden in die zin dat de bestuurder van de Lexus het ongeval ook dan niet zou hebben kunnen vermijden.
Het oordeel van de rechtbank was mogelijk anders geweest indien de bestuurder van de Volkswagen de Lexus van de verdachte wel had opgemerkt, maar dacht dat hij nog wel kon oversteken, ervan uitgaande dat de Lexus zich aan de toegestane maximumsnelheid hield en zich op nog voldoende afstand van de kruising bevond.
Bij de huidige stand van zaken kan de rechtbank echter niet anders concluderen dan dat het ongeval niet (mede) is veroorzaakt door het – onvoorzichtige – verkeersgedrag van de verdachte. Derhalve spreekt de rechtbank verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.”

Gevaarlijk rijgedrag

Als subsidiair feit was het veroorzaken van gevaar op de weg (art. 5 WVW) ten laste gelegd. Ten aanzien hiervan overwoog de rechtbank het volgende:

“De raadsman heeft aangevoerd dat de gedragingen van verdachte -snelheidsovertreding en te hoog alcoholgehalte- niet de ten laste gelegde gevaarzetting of veroorzaking van hinder opleveren: als verdachte zich aan de snelheid van 80 kilometer per uur had gehouden en aan de 0,5 promillegrens ten aanzien van de alcohol, was het ongeval ook gebeurd.
Dit betoog gaat niet op. Voor het subsidiair ten laste gelegde verwijt op basis van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 is niet een aanmerkelijke mate van schuld en dubbele causaliteit vereist, maar volstaat de vaststelling dat een verkeersfout daadwerkelijk door een verkeersdeelnemer is gemaakt terwijl niet is gebleken van omstandigheden die leiden tot de conclusie dat alle schuld van de verkeersdeelnemer ontbreekt.
De rechtbank acht op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg is veroorzaakt. Verdachte heeft meerdere glazen alcoholhoudende drank genuttigd en is buiten de bebouwde kom met aanzienlijk te hoge snelheid, minimaal 120 kilometer per uur waar 80 kilometer per uur is toegestaan, op een onoverzichtelijke kruising afgereden. Daarnaast zijn er sporen van cocaïne in het bloed van de verdachte aangetroffen, waarbij moet worden opgemerkt dat niet kan worden vastgesteld dat het gebruik van die cocaïne de rijvaardigheid heeft beïnvloed. Het handelen van verdachte zoals hiervoor beschreven, kan verdachte worden verweten in die zin dat van hem als verkeersdeelnemer mocht worden verlangd dat hij zich aan de regels houdt en dat andere verkeersdeelnemers daar op moeten kunnen vertrouwen. De omstandigheid dat de bestuurder van de Volkswagen voorrang had behoren te verlenen, doet hier niet aan af.
Rapport NFI
De raadsman heeft verzocht het rapport Aanvullende vragen over een toxicologisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) niet te bezigen voor het bewijs nu het rapport op aannames zou berusten. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat het alcoholgehalte in het bloed 0,78 milligram alcohol per milliliter bloed betrof omdat geen sprake is van een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 zodat het resultaat niet voor het bewijs mag worden gebruikt. De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek tot aanhouding gedaan om de verdediging in de gelegenheid te stellen om nader onderzoek te doen op dit punt.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Aan het NFI is onder meer verzocht of kan worden bepaald wat het bloedalcoholgehalte is geweest ten tijde van het verkeersongeval.
Het NFI heeft voor de beantwoording van deze vraag een standaard benadering gehanteerd,
namelijk het terugrekenen van gemeten concentraties. Dat er sprake is van aannames kan worden verklaard doordat de tijdsduur waarin alcohol na het drinken van een alcoholhoudende drank in het bloed wordt opgenomen van meerdere factoren afhankelijk is, zoals de aard en hoeveelheid van de gebruikte drank en eventueel voedselgebruik kort vóór, tijdens of onmiddellijk na het laatste alcoholgebruik. Door de deskundige van het NFI is hierover opgemerkt dat voor de berekening aangenomen wordt dat de opname in het bloed voltooid was en – indien nog niet alle na het voorval ingenomen alcohol in het bloed was opgenomen – deze schatting in het voordeel van de verdachte is. Aldus heeft de deskundige zich voldoende rekenschap gegeven van de in zijn onderzoek gehanteerde aannames en acht de rechtbank het onderzoek betrouwbaar en bruikbaar. De rechtbank verwerpt dan ook het primaire verweer.
De subsidiaire stelling van de raadsman miskent dat in het onderhavige geval overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 nu eenmaal niet ten laste is gelegd. Bij het beoordelen van verdachtes rijgedrag in het kader van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, zijn alcoholgebruik daaronder begrepen, is de rechtbank vrij in de selectie van de bewijsmiddelen en kan de rechtbank ook het hierboven genoemde rapport van de deskundige van het NFI tot het bewijs bezigen.
Ten slotte heeft de raadsman (voorwaardelijk) verzocht om het onderzoek ter terechtzitting aan te houden en de verdediging in de gelegenheid te stellen om nader onderzoek te verrichten naar aanleiding van de rapportage van Bosman van het NFI en de wijziging van de tenlastelegging. In de vorige alinea heeft de rechtbank overwogen dat en waarom zij van oordeel is dat het rapport van het NFI ten aanzien van het terugrekenen van het alcoholpromillage voor het bewijs kan worden gebezigd. Gesteld noch gebleken is dat die terugrekening niet juist zou zijn. De rechtbank ziet daarom geen reden om het onderzoek “aan te houden” dan wel te heropenen.”

De verdachte kreeg dus vrijspraak voor het veroorzaken van een ongeluk door schuld, maar werd wel veroordeeld voor het gevaarlijke rijgedrag.

 

< Terug naar Meer informatie verkeersongeval door schuld
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden