Meer informatie verlaten plaats ongeval Archives - Advocaat Verkeersstrafrecht https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/advocaat-verlaten-plaats-verkeersongeval/ Sun, 06 Nov 2016 22:25:29 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.6 Strafuitsluitingsgrond vrijwillig melden geldt niet bij in hulpeloze toestand achtergelaten slachtoffer https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/strafuitsluitingsgrond-vrijwillig-melden-geldt-niet-bij-in-hulpeloze-toestand-achtergelaten-slachtoffer/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/strafuitsluitingsgrond-vrijwillig-melden-geldt-niet-bij-in-hulpeloze-toestand-achtergelaten-slachtoffer/#respond Sun, 06 Nov 2016 22:23:54 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=1974 Aanrijding met peuter in 30 km-zone. Verdachte reed veel te hard in woonwijk en was na het ongeval direct doorgereden. Binnen 12 uur had de verdachte zich vrijwillig gemeld. Op zitting verklaarde verdachte dat hij niet wist dat de politie naar hem op zoek was. Zijn identiteit was ook nog niet bekend. De rechtbank merkt […]

The post Strafuitsluitingsgrond vrijwillig melden geldt niet bij in hulpeloze toestand achtergelaten slachtoffer appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Aanrijding met peuter in 30 km-zone. Verdachte reed veel te hard in woonwijk en was na het ongeval direct doorgereden. Binnen 12 uur had de verdachte zich vrijwillig gemeld. Op zitting verklaarde verdachte dat hij niet wist dat de politie naar hem op zoek was. Zijn identiteit was ook nog niet bekend. De rechtbank merkt dit aan als een vrijwillige melding en ontslaat hem van rechtsvervolging voor het ten aanzien van artikel 7, eerste lid, onder a, WVW ten laste gelegde. Voor het ten aanzien van artikel 7, eerste lid, onder b ten laste gelegde (in hulpeloze toestand achterlaten) wordt de verdachte wel strafbaar geacht (Rb Zeeland West-Brabant, 3 november 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6882.

In hulpeloze toestand achter gelaten

De rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor het verlaten van de plaats van het ongeval, waarbij een ander in hulpeloze toestand wordt achtergelaten:

Door de gedraging van verdachte is een verkeersongeval veroorzaakt. Op grond van artikel 7 WVW is het dan verboden om de plaats van het ongeval te verlaten indien

a. bij dat ongeval, naar verdachte weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht;
b. daardoor, naar verdachte weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.

Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zelf eigenlijk direct na het ongeval al wel wist dat hij een kind had aangereden maar dat hij het zeker wist nadat hij dit in het nieuws zag of hoorde. Hieruit volgt dat verdachte wist of in elk geval vermoedde dat hij met de aanrijding minstens aan een ander letsel had toegebracht (a) en diegene in hulpeloze toestand had achtergelaten (b). De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat beide onder 2 cumulatief ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen, namelijk dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat bij het ongeval aan een ander letsel was toegebracht en daardoor een ander in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

MAAR…

Strafuitsluitingsgrond bij zelfmelding

Ten aanzien van artikel 7, eerste lid, onder a, WVW geldt dat indien verdachte, of iemand anders namens hem, op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrijtuig, dit leidt tot uitsluiting van strafbaarheid. Artikel 184 WVW biedt daartoe een tweede kans indien verdachte zich binnen twaalf uur na het verkeersongeval uit eigen beweging meldt bij de politie en zijn identiteit en die van het motorrijtuig bekend maakt. Deze zelfmelding leidt eveneens tot uitsluiting van strafbaarheid.

De rechtbank overweegt op dit punt dat het ongeval heeft plaatsgevonden op 27 april 2016 omstreeks 15.50 uur. Verdachte heeft zich om 20.55 uur diezelfde dag bij de politie gemeld, hetgeen binnen twaalf uur na het ongeval is. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of dit een vrijwillige melding is geweest. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij zelf eigenlijk direct na het ongeval al wel wist dat hij een kind had aangereden maar dat hij het zeker wist nadat hij dit in het nieuws zag of hoorde. In het nieuws werd er melding van gemaakt dat gezocht werd naar de dader, maar hierbij is de naam van verdachte niet genoemd. De identiteit van verdachte was ten tijde van de melding van verdachte bij de politie nog niet bekend. Weliswaar hadden getuigen de politie reeds op de hoogte gesteld van het aantreffen van de auto van verdachte, maar niet is gebleken dat verdachte dit wist. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat gesteld kan worden dat verdachte zich vrijwillig heeft gemeld. Verdacht zal ten aanzien van het eerste cumulatief ten laste gelegde onder 2 ontslagen worden van alle rechtsvervolging.

WEL STRAFBAAR: in hulpeloze toestand achterlaten

De strafuitsluitingsgrond geldt niet voor artikel 7, eerste lid, onder b van de WVW, zodat verdachte hiervoor wel strafbaar is.

Naschrift:
De verdachte in deze zaak werd bijgestaan door een van de advocaten van het netwerkkantoor VTH Advocatuur.

The post Strafuitsluitingsgrond vrijwillig melden geldt niet bij in hulpeloze toestand achtergelaten slachtoffer appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/strafuitsluitingsgrond-vrijwillig-melden-geldt-niet-bij-in-hulpeloze-toestand-achtergelaten-slachtoffer/feed/ 0
Dodelijk verkeersongeval Donnie Rog – te hard rijden, verlaten plaats ongeval https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/dodelijk-verkeersongeval-donnie-rog-te-hard-rijden-verlaten-plaats-ongeval/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/dodelijk-verkeersongeval-donnie-rog-te-hard-rijden-verlaten-plaats-ongeval/#respond Tue, 07 Jun 2016 09:08:26 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=1747 Verkeersongeval waarbij de 13-jarige Donnie Rog is omgekomen. Hij werd aangereden door een personenauto die door de verdachte werd bestuurd. Na het ongeval heeft de verdachte de plaats van het verkeersongeval verlaten (rechtbank Den Haag, 2 augustus 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:9633). Tenlastelegging Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat: 1. hij […]

The post Dodelijk verkeersongeval Donnie Rog – te hard rijden, verlaten plaats ongeval appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Verkeersongeval waarbij de 13-jarige Donnie Rog is omgekomen. Hij werd aangereden door een personenauto die door de verdachte werd bestuurd. Na het ongeval heeft de verdachte de plaats van het verkeersongeval verlaten (rechtbank Den Haag, 2 augustus 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:9633).

Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:

1. hij op of omstreeks 09 juli 2012 te ‘s-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto van het merk Seat, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, Van Boetzelaerlaan (ter hoogte van de kruising met de Willem de Zwijgerlaan), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of

onoplettend als volgt te handelen:

  • in die auto te rijden met een snelheid gelegen tussen de 67 kilometer per uur en 89 kilometer per uur, terwijl aldaar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan, althans met een gelet op de verkeerssituatie (naderen kruising) en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) (te) hoge snelheid en/of
  • onvoldoende aandacht te hebben voor overige verkeersdeelnemer(s) ter plaatse en/of
  • met de auto (deels) op het fietspad te rijden en/of
  • met de auto tegen een aldaar rijdende fietser te botsen,
    waardoor de bestuurder van die fiets (genaamd [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1999) werd gedood;

Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 09 juli 2012 te ‘s-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (een auto), daarmee rijdende op de weg, Van Boetzelaarlaan (ter hoogte van de kruising met de Willem de Zwijgerlaan):
– in de auto heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 67 kilometer per uur en 89 kilometer per uur, terwijl aldaar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan, althans met een gelet op de verkeerssituatie (naderen kruising) en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) (te) hoge snelheid en/of

  • onvoldoende aandacht heeft gehad voor overige verkeersdeelnemer(s) ter plaatse en/of
  • met de auto (deels) op het fietspad te rijden en/of
  • met de auto tegen een aldaar rijdende fietser is gebotst,

door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

2.

hij op of omstreeks 9 juli 2012 te ‘s-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (een auto van het merk Seat, kenteken [kenteken]) betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Van Boetzelaerlaan (ter hoogte van de Willem de Zwijgerlaan), de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden een ander (te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1999) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in

Feitencomplex; dodelijk verkeersongeval en verlaten plaats ongeval

3.1

Inleiding1

Op 9 juli 20122 vond in Den Haag op de Van Boetzelaerlaan, ter hoogte van de kruising met de Willem de Zwijgerlaan,3 een aanrijding plaats tussen verdachte, die een personenauto, namelijk een Seat met het kenteken [kenteken] bestuurde,4 en een fietser, namelijk [slachtoffer] (hierna ook: het slachtoffer). Het toen dertienjarige slachtoffer (geboren op [geboortedag] 1999) is op 10 juli 2012 in het ziekenhuis aan de verwondingen van het ongeval overleden.5

Na de aanrijding heeft verdachte zich in de auto omgedraaid en het slachtoffer op het trottoir zien liggen.6Verdachte zag ook de fiets van het slachtoffer op de weg liggen.7 Verdachte heeft na de aanrijding snelheid geminderd, maar is vervolgens doorgereden.8

Over bovengenoemde feiten, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, heeft ter terechtzitting geen discussie plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten als vaststaand kunnen worden aangemerkt en dat de tenlastelegging voor wat betreft deze feiten wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.

De (bewijs)vragen waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, betreffen de vraag of verdachte heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 67 en 89 kilometer per uur, dan wel met een gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid (veel) te hoge snelheid. Tevens geldt de vraag of verdachte onvoldoende aandacht heeft gehad voor overige verkeersdeelnemers, en de vraag of verdachte (deels) op het fietspad gereden heeft. Indien de rechtbank één of meerdere van deze vragen bevestigend beantwoordt, dient zij vervolgens de (juridische) vraag te beantwoorden of verdachte op deze manier zeer, of aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden.

Verweer advocaat

De advocaat heeft vrijspraak bepleit van hetgeen aan verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat er slechts bewijs is voor de stelling dat de ondergrens van de snelheid van verdachte ten tijde van de aanrijding 51 kilometer per uur was. Een bovengrens van de gereden snelheid kan niet worden vastgesteld. Voorts staat volgens de raadsvrouw op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vast dat verdachte geen (extra) aandacht heeft gehad voor de situatie ter plaatse en niet de Willem de Zwijgerlaan heeft ingekeken. Ook heeft verdachte, gelet op de regel dat twee seconden afstand moet worden gehouden van het voorliggende voertuig, voldoende afstand gehouden van de brandweerjeep. Uit hetgeen de getuigen hebben verklaard, valt volgens de raadsvrouw op te maken dat het slachtoffer onverwachts aanstalten heeft gemaakt om linksaf te slaan, waarbij het slachtoffer de auto van verdachte waarschijnlijk niet heeft gezien, en omgekeerd verdachte ook het slachtoffer niet zag. Verdachte heeft, gezien dit alles, het ongeval niet kunnen voorkomen, aldus de raadsvrouw.

Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan volgens de advocaat wettig en overtuigend worden bewezen, evenals het onder 2 ten laste gelegde.

Voor de beoordeling van de vraag of het aan de schuld van verdachte te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, komt het conform vaste rechtspraak van de Hoge Raad aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.

De rechtbank dient daartoe allereerst vast te stellen wat op 9 juli 2012 omstreeks 18.30 uur de verkeerssituatie is geweest op de Van Boetzelaerlaan ter hoogte van de kruising met de Willem de Zwijgerlaan. Vervolgens dient de rechtbank vast te stellen wat op het moment van de aanrijding de snelheid van de door verdachte bestuurde auto is geweest. Ten slotte dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verkeerssituatie ter plaatse in combinatie met de door verdachte gereden snelheid leidt tot schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Indien dit het geval is, dient de rechtbank daarbij ook de mate van schuld te beoordelen.

Situatie ter plaatse

De kruising met de Willem de Zwijgerlaan

Uit het door de Verkeersongevallendienst opgestelde (aanvullend) proces-verbaal van Verkeersongevalsanalyse (hierna: VOA)9 blijkt dat de Van Boetzelaerlaan, die is gelegen binnen de bebouwde kom, bestaat uit twee rijstroken, bestemd voor verkeer in tegengestelde rijrichting. De rijstroken worden gescheiden door middel van een brede groenstrook met trambanen. Aan de rechterzijde van de rijstroken bevinden zich roodgekleurde suggestiestroken, waarop een fietssymbool is aangebracht. Kort voor de ongevalslocatie bevindt zich aan de rechterzijde van de Van Boetzelaerlaan het kruispunt met de Willem de Zwijgerlaan. De Van Boetzelaerlaan is een voorrangsweg, zodat het verkeer dat vanaf de Willem de Zwijgerlaan komt, voorrang dient te verlenen aan het verkeer op de Van Boetzelaerlaan. Zowel vóór als na de kruising met de Willem de Zwijgerlaan zijn voetgangersoversteekplaatsen gelegen en tussen het trottoir en het fietspad zijn, in de lengterichting van de Van Boetzelaerlaan, parkeerplaatsen gelegen. Het wegdek toonde volgens het proces-verbaal van VOA ten tijde van de aanrijding geen gebreken of bijzonderheden.

Verdachte heeft verklaard dat hij bekend was met de situatie ter plaatse en wist dat er ter hoogte van de kruising een zebrapad is.10

De passerende brandweerjeep

Uit de verklaring van verdachte11 en van verschillende getuigen12 blijkt dat op 9 juli 2012, rond 18.30 uur, een zogenoemde brandweerjeep, met optische en geluidssignalen aan, met een snelheid van bijna 70 kilometer per uur13 over de Van Boetzelaerlaan is gereden in de richting van de Statenlaan. Verdachte heeft verklaard dat hij de sirenes van de brandweerjeep hoorde en het zwaailicht zag toen hij voor het rode verkeerslicht stond te wachten bij de kruising met de President Kennedylaan. Verdachte verklaarde dat hij vervolgens op de Van Boetzelaerlaan ter hoogte van de 2e Antonie Heinsiusstraat snelheid heeft geminderd en naar rechts is gegaan om de brandweerjeep te laten passeren. Verdachte is naar eigen zeggen direct daarna weer ingevoegd en over de Van Boetzelaerlaan achter de brandweerjeep aangereden. Verdachte verklaarde geconcentreerd te zijn geweest op de brandweerjeep.14

Verschillende getuigen hebben verklaard dat verdachte op de Van Boetzelaerlaan op korte afstand van de brandweerjeep heeft gereden.15 [getuige A.] verklaarde dat er tussen de auto van verdachte en de brandweerjeep hooguit drie seconden zaten.16 Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op een afstand van drie à vier meter achter de brandweerjeep aanreed, ten tijde van de aanrijding was die afstand ongeveer tien meter.17 Daarop bevraagd ter terechtzitting heeft verdachte eerst verklaard zich het niet meer goed te kunnen herinneren, maar verdachte verklaarde vervolgens dat als hij dit kort na de aanrijding zo bij de politie heeft verklaard dit dan wel moet kloppen.

De positie van het slachtoffer

Volgens de getuigen [getuige C.] en [getuige D.] kwam het slachtoffer vanaf de Willem de Zwijgerlaan en fietste hij op de Van Boetzelaerlaan,18 terwijl hij, aan zijn stuur of in zijn hand, een wit tasje met eten had. Andere getuigen hebben verklaard dat het slachtoffer bij het zebrapad op de Van Boetzelaerlaan stilstond. Volgens verschillende getuigen wilde het slachtoffer de Van Boetzelaerlaan links oversteken en had hij zijn fiets iets naar links gedraaid.19

Verdachte heeft verklaard het slachtoffer in het geheel niet te hebben gezien en ineens een klap te hebben gehoord.20

De conclusie van de rechtbank ten aanzien van de verkeerssituatie

De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat de kruising van de Van Boetzelaerlaan met de Willem de Zwijgerlaan een vrij complexe verkeerssituatie betreft door de verschillende zijwegen en de brede middenberm met trambanen. Daarnaast bevinden zich ter hoogte van deze kruising meerdere voetgangersoversteekplaatsen en kunnen fietsers rechts naast de rijstrook rijden of de kruising oversteken. Gemotoriseerd verkeer bevindt zich dus in de nabijheid van potentieel ongelijkwaardige verkeersdeelnemers.

De rechtbank stelt voorts vast dat er zich op het tijdstip van de aanrijding – rond 18.30 uur – veel verkeer bevond op de kruising. Veel personen zijn immers getuige geweest van het ongeval.

Snelheid verdachte bij voor verkeersongeval

De rechtbank dient voorts vast te stellen met welke snelheid verdachte ten tijde van de aanrijding heeft gereden. Daarbij is eveneens de snelheid van het slachtoffer ten tijde van de botsing van belang.

Op de Van Boetselaerlaan geldt een toegestane maximumsnelheid van vijftig kilometer per uur.21Verdachte heeft verklaard dat hij op de Van Boetzelaerlaan ter hoogte van de kruising met de Willem de Zwijgerlaan tussen de vijftig en 55 kilometer per uur heeft gereden.

Om de (vermoedelijke) snelheid waarmee verdachte met de Seat heeft gereden te bepalen, is door de Verkeersongevallendienst van de politie onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek, die zijn neergelegd in het (aanvullend) proces-verbaal van VOA, zijn ter beoordeling voorgelegd aan een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).

Het proces-verbaal van VOA

Uit onderzoek van de Verkeersongevallendienst is gebleken dat de fietser op het moment van de botsing niet meer parallel aan de Seat reed, maar zich schuin voor de Seat bevond. Er zijn op het wegdek geen sporen aangetroffen die de exacte positie van de confrontatie markeren. De botspositie is bepaald door van de aangetroffen sporen afkomstig van de fiets, de bestuurder van de fiets en van de etenswaren, een rechte lijn te trekken. Het snijpunt van deze lijnen geeft volgens het proces-verbaal van VOA aan waar de confrontatie ongeveer heeft plaatsgevonden.

Om de botssnelheid van de door verdachte bestuurde Seat te bepalen, zijn onder regie van verbalisant [getuige I.] door het Duitse bedrijf Crash Test Service botsproeven uitgevoerd. Bij dit onderzoek is de tijdens de proef ontstane schade vergeleken met de in werkelijkheid geleden schade. Daarbij is, ter vervanging van de bestuurder van de fiets, gebruik gemaakt van een zogenoemde dummy. Deze dummy stond tijdens de botsproeven stil. Uit dit onderzoek is gebleken dat de botssnelheid minimaal 51,2 kilometer per uur en zeker minder dan 67,6 kilometer per uur is geweest. Bij een botssnelheid van 60,4 kilometer per uur ontstond ongeveer evenveel schade als bij het daadwerkelijke ongeval, zodat deze snelheid volgens de Verkeersongevallendienst een goede richtlijn biedt voor de daadwerkelijke botssnelheid.22

Uit de schade-inpassing door de Verkeersongevallendienst, waarbij is gezocht naar overeenkomsten tussen de sporen op de Seat en op de fiets, is gebleken dat de fiets, op het moment van de aanrijding, in een hoek van twintig graden naar links overhelde.23 Op basis van deze bevindingen is door de Verkeersongevallendienst geconcludeerd dat het slachtoffer een voorwaartse snelheid heeft gehad en niet stilstond. Om de snelheid van de fiets te bepalen, zijn fietsproeven uitgevoerd, waarbij de gemiddelde snelheid lag op 14,6 kilometer per uur. Onder een hoek van twintig graden is deze snelheid berekend op 13,7 kilometer per uur.

Om tot de gereden snelheid van de Seat te komen, moet de voorwaartse snelheid die de fietser had bij de vermoedelijke snelheid van de Seat worden opgeteld. De conclusie in het (aanvullend) proces-verbaal van VOA is dat de vermoedelijke snelheid van de Seat 73,9 kilometer per uur is geweest. De rechtbank begrijpt dat de Verkeersongevallendienst in deze berekening een botssnelheid van 60,2 kilometer per uur van de Seat als uitgangspunt heeft genomen waarbij de berekende snelheid van de fiets van 13,7 kilometer per uur is opgeteld.

Het rapport van het NFI

Ing. K.M. Hagendoorn, NFI deskundige (hierna: de deskundige) onderschrijft in het door hem opgestelde rapport van 28 juni 2013 de analyse van het ongeval door de Verkeersongevallendienst ten aanzien van het overgrote deel van de ongevalkenmerken. De conclusies in het proces-verbaal van VOA zijn volgens de deskundige navolgbaar en een logisch gevolg van de uitgangspunten die in dit proces-verbaal zijn benoemd. Op een aantal punten, namelijk waar het gaat om de vaststelling van de botsplaats, de onderlinge hoek van botsen, de snelheid van de fietser, de gehanteerde parameters in de analyse van de botsproeven en de door de politie berekende snelheid van de Seat, plaatst de deskundige kanttekeningen bij het onderzoek door de Verkeersongevallendienst.

De deskundige heeft de door de Verkeersongevallendienst gehanteerde methode in de bepaling van de botsplaats ter controle uitgevoerd bij de botsproeven. Daarbij bleek dat bij de botsproeven de lijnen niet snijden in het botspunt. De deskundige is daarom van mening dat op grond van de sporen niet kan worden uitgesloten dat de fietser zich op het moment van de aanrijding nog op het fietspad bevond.

Volgens de deskundige kan de onderlinge hoek direct voor de feitelijke botsing iets groter zijn geweest dan de twintig graden die door de Verkeersongevallendienst is vastgesteld. De deskundige gaat uit van een onderlinge botshoek van circa twintig graden die kan oplopen tot circa veertig graden. De rechtbank begrijpt dat de deskundige een meer schampende botsing tussen de auto en de fiets voor mogelijk houdt, dan waar de Verkeersongevallendienst van uit gaat.

De deskundige van het NFI onderschrijft de door de Verkeersongevallendienst gehanteerde methode waarbij is gekozen voor het uitvoeren van specifiek op dit ongeval gerichte botsproeven. De deskundige heeft voorts op grond van de resultaten van de botsproeven gelet op het bewegingsverloop van de fiets en van de dummy en heeft vervolgens ingeschat of dit bewegingsverloop in overeenstemming is te brengen met het bewegingsverloop van het slachtoffer en van de fiets bij het ongeval. De deskundige constateert dat er ten aanzien van de fiets bij de botsproeven sprake is van een minder schampende botsing dan bij het ongeval, zodat de botsconfiguratie van de fiets ten opzichte van de auto bij de botsproeven anders was dan bij het ongeval. De deskundige merkt op dat in ogenschouw is te nemen dat er vanwege de minder schampende aard van de botsproeven bij gelijke snelheid een grotere schade ontstond. Gelet op het bewegingsverloop van de dummy en het daarmee vergeleken bewegingsverloop van het slachtoffer rapporteert de deskundige dat hij uitgaat van een min of meer vergelijkbare (schampende) botsing als bij het ongeval, zodat de botsconfiguratie van de dummy ten opzichte van de auto bij de botsproeven als ‘redelijk in overeenstemming met het ongeval’ wordt geschat.

De deskundige rapporteert ten aanzien van de gehanteerde parameters in de botsproeven dat de Verkeersongevallendienst de uitwendige schade aan de testauto’s op basis van een visuele inschatting heeft vergeleken met de uitwendige schade aan de personenauto van verdachte, maar dat uit het door de Verkeersongevallendienst opgemaakte proces-verbaal niet blijkt dat daarbij ook onderhuidse schade is betrokken, terwijl onderhuidse schade soms meer en betere informatie geeft dan uitwendige schade. Voorts had volgens de deskundige ook de werpafstand van de fiets moeten worden meegenomen in de vergelijking.

Volgens de deskundige kan de snelheid van de fietser op het moment van de botsing niet op technische gronden worden vastgesteld. De deskundige plaatst bij de door de Verkeersongevallendienst uitgevoerde fietsproeven de kanttekening dat tijdens deze fietsproeven de weg was afgezet, zodat de fietsers geen rekening hoefden te houden met achteropkomend verkeer. Het is volgens de deskundige maar de vraag of het snelheidsverloop van de fietsers hetzelfde zou blijven als de weg niet zou zijn afgezet. Door vervolgens aan te nemen dat het snelheidsverloop uit de fietsproeven ook van toepassing was bij het ongeval wordt in wezen op voorhand uitgegaan van een rijgedraging van de fietser waarbij deze geen rekening hield met achteropkomend verkeer. Voor de deskundige staat daarom niet vast dat de door de Verkeersongevallendienst uitgevoerde fietsproeven ook van toepassing zijn op de situatie van het ongeval, zodat niet valt uit te sluiten dat de fietser stilstond of een (onbekende) snelheid had die hoger was dan de maximaal gemeten waarde bij de fietsproeven.

Met betrekking tot de door de Verkeersongevallendienst berekende snelheid rapporteert de deskundige dat diens benadering, waarbij op grond van het snelheidsverschil tussen de auto en de fietser en op grond van de fietsproeven de snelheid van de auto is berekend, niet volstaat. Deze benadering is namelijk gebaseerd op (indirecte) uitgangspunten waarvan niet bekend is of daarvan ook daadwerkelijk sprake was en het is voorts gegrond op een visuele, niet volledige schadevergelijking van botsproeven en het ongevalvoertuig.

De conclusie van de deskundige

De deskundige komt tot de conclusie dat de snelheid van de Seat op het moment van de botsing met de fietser gesteld kan worden op ten minste 51 kilometer per uur.24 De meest vergelijkbare snelheid van zestig kilometer per uur, zoals door de Verkeersongevallendienst is berekend in de tweede botsproef, geeft volgens de deskundige een goede indicatie.25 Opgemerkt wordt dat deze indicatie slechts geldt bij het uitgangspunt dat de fietser stilstond. Op grond van de botsproeven is niet te stellen dat deze indicatie ook geldt bij het uitgangspunt dat de fietser een (onbekende) snelheid had. Een meest waarschijnlijke snelheid of een bovengrens voor de snelheid kan volgens de deskundige niet worden gegeven.

De verklaringen van de getuigen

Door de politie en de rechter-commissaris zijn diverse getuigen gehoord. Getuige [getuige E.], die op 9 juli 2012 de brandweerjeep bestuurde, heeft verklaard dat hij op de Van Boetzelaerlaan, vlak voor de kruising met de Willem de Zwijgerlaan, zijn snelheid heeft gecontroleerd en zag dat de snelheidsmeter een snelheid van net onder de zeventig kilometer per uur aangaf.26

Voorts verklaren alle personen die door de politie zijn gehoord en gevraagd naar de snelheid waarmee de bestuurder van de Seat – verdachte – heeft gereden, dat deze hard of te hard reed.27 Getuige [getuige G.] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat de auto van verdachte ongeveer even hard reed als de brandweerjeep.28

De conclusie van de rechtbank ten aanzien van de snelheid van verdachte

De rechtbank neemt de conclusies, zoals die door de deskundige in het NFI rapport zijn neergelegd, over. Voor zover deze conclusies de bevindingen van de Verkeersongevallendienst bevestigen, neemt de rechtbank de resultaten van het onderzoek van de Verkeersongevallendienst eveneens over en zal zij zowel de bevindingen van de deskundige als de bevindingen van de Verkeersongevallendienst tot het bewijs bezigen.

Op basis van de bevindingen van de Verkeersongevallendienst, waarbij door schade-inpassing is geconstateerd dat het slachtoffer ten tijde van de aanrijding niet meer parallel aan de auto reed maar zich in een hoek van twintig graden voor de auto bevond, en het rapport van de deskundige van het NFI die concludeert dat het slachtoffer zich in een hoek van twintig tot veertig graden bevond, stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer niet stilstond, maar fietste. De rechtbank vindt voor deze analyses van de Verkeersongevallendienst en de deskundige ondersteuning in de verklaringen van [getuige D.],29 die zich ten tijde van de aanrijding bij het zebrapad op de Van Boetzelaerlaan bevond en dus vanaf de zijkant het slachtoffer en de aanrijding heeft waargenomen. [getuige D.] is korte tijd na de aanrijding door de politie gehoord. Ook getuige [getuige C.] heeft verklaard dat het slachtoffer fietste, en ook zij is korte tijd na de aanrijding gehoord.30

Met de deskundige is de rechtbank van oordeel dat de resultaten van de fietsproeven niet bruikbaar zijn. Derhalve kan de rechtbank de snelheid waarmee het slachtoffer heeft gereden niet vaststellen.

De rechtbank stelt, met de Verkeersongevallendienst en de deskundige, vast dat verdachte ten tijde van de aanrijding heeft gereden met een snelheid van ten minste 51 kilometer per uur en een aannemelijke snelheid van zestig kilometer per uur. Ondersteuning hiervoor vindt de rechtbank in de verklaringen van de getuigen. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer zich op zijn fiets voortbewoog en dus niet stilstond, dient er bij de hiervoor genoemde snelheid waarmee verdachte heeft gereden nog een snelheidscomponent te worden opgeteld. Omdat de snelheid van de fietser onbekend is, kan de rechtbank de (exacte) snelheid waarmee verdachte heeft gereden niet nader vaststellen.

Rechtbank: aanmerkelijke schuld

De rechtbank dient ten slotte de vraag te beantwoorden of de verkeerssituatie ter plaatse in combinatie met de door verdachte gereden snelheid leidt tot de conclusie dat het ongeval te wijten is aan de schuld van verdachte en zo ja, wat de mate van schuld is. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

De rechtbank is van oordeel dat de vrij complexe kruising met de Willem de Zwijgerlaan, de aanwezigheid van potentieel ongelijkwaardige – meer kwetsbare – verkeersdeelnemers bij deze kruising, de drukte op en rondom deze kruising op 9 juli 2012 omstreeks 18.30 uur en de aanwezigheid van een brandweerjeep die, met optische en geluidssignalen aan, met een snelheid van ongeveer zeventig kilometer per uur over de Van Boetzelaerlaan reed en de kruising passeerde, vroeg om aanpassing van de snelheid aan de verkeerssituatie ter plaatse. Dat de Van Boetzelaerlaan een voorrangsweg betreft, doet daaraan niet af.

Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat een (met hoge snelheid) passerend brandweervoertuig, met zwaailichten en sirenes aan, een korte situatie van onveiligheid en onzekerheid creëert waarop onverwachte reacties van verkeersdeelnemers kunnen volgen. In een dergelijke situatie is derhalve extra voorzichtigheid en extra afstand ten opzichte van het brandweervoertuig geboden. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de regel dat twee seconden afstand moet worden gehouden van het voorliggende voertuig geen toepassing vindt in een verkeerssituatie waarbij sprake is van een, met optische en geluidssignalen aan, passerend brandweervoertuig. In dat geval ontstaat er immers verwarring in het wegbeeld en is in verband met de verkeersveiligheid een afstand van meer dan twee seconden geboden.

De rechtbank is, op basis van de bewijsmiddelen genoemd onder 3.4.1.1 en 3.4.1.2, van oordeel dat verdachte in de verkeerssituatie zoals hierboven omschreven – een op zichzelf al complexe verkeerssituatie met daarbij een passerende brandweerjeep met alarmsignalen – op een te korte afstand heeft gereden ten opzichte van de brandweerjeep. Daarbij neemt de rechtbank ook de snelheid waarmee verdachte heeft gereden in overweging. In de verkeerssituatie zoals die zich in deze zaak voordeed, zou naar het oordeel van de rechtbank een snelheid van vijftig kilometer per uur reeds te hard zijn. Als uitgangspunt geldt immers dat een bestuurder zijn snelheid aanpast aan hetgeen de omstandigheden en met name de veiligheid op dat moment gebieden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in de gegeven omstandigheden dan ook met een veel te hoge snelheid heeft gereden.

Verdachte heeft in die omstandigheden bovendien onvoldoende aandacht gehad voor de overige verkeersdeelnemers. Het fatale gevolg is geweest dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien, terwijl die zich wel in zijn volle zichtveld bevond, en dat hij daarmee een verkeersongeval heeft veroorzaakt als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte hiermee een grove verkeersfout heeft begaan en dat hij dus niet slechts aanmerkelijk (zoals verondersteld door de officier van justitie), maar zéér onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld.

De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat verdachte met een snelheid gelegen tussen de 67 kilometer per uur en 89 kilometer per uur gereden heeft en voorts niet dat verdachte deels op het fietspad heeft gereden. Van deze onderdelen van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte derhalve partieel vrijspreken. Voor het overige komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd.

Rechtbank: wel verlaten plaats ongeval, in hulpeloze toestand achterlaten

Met betrekking tot hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd, overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat hij zich na de klap in de auto heeft omgedraaid en het slachtoffer op het trottoir zag liggen en diens fiets op de weg zag liggen. Naar het oordeel van de rechtbank wist verdachte derhalve dat hij aan het slachtoffer letsel had toegebracht. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte toen hij na het ongeval doorreed, gelet op de klap tijdens de aanrijding, de schade aan de auto van verdachte31 – met name de kapotte voorruit en rechterbuitenspiegel – en het feit dat verdachte het slachtoffer op het trottoir had zien liggen, wist dat hij het slachtoffer in hulpeloze toestand achterliet.

Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen en de in de inleiding van dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen – waaronder de bekennende verklaringen van verdachte – acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.

Straf: 9 maanden gevangenisstraf, waarvan 2 maanden voorwaardelijk

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Dit ongeval en de daaruit voortvloeiende dood van het jeugdige slachtoffer hebben – zo is tevens gebleken uit de verklaring ter terechtzitting van de moeder van het slachtoffer – diepe sporen nagelaten in het leven van de nabestaanden en de vrienden van het slachtoffer. Een straf in welke vorm dan ook kan niet opwegen tegen het geleden verlies.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de op te leggen straf als volgt. Verdachte heeft op de Van Boetzelaerlaan zijn rijgedrag niet aangepast aan de situatie waarin hij en andere verkeersdeelnemers ruimte moesten maken om een brandweerjeep met optische en geluidssignalen te laten passeren terwijl een vrij complexe kruising genaderd werd, en het verkeer vervolgens zijn normale gang weer moest hernemen. Integendeel, verdachte is met veel te hoge snelheid de brandweerjeep gevolgd en heeft daarbij onvoldoende aandacht gehad voor overige verkeersdeelnemers. Hij heeft daarmee zeer onvoorzichtig gehandeld. Dat verdachte, die zich bewust was van de klap waarmee het ongeval plaatsvond en die heeft gezien dat het slachtoffer op de grond bleef liggen, vervolgens is weggereden en het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten, kan de rechtbank niet begrijpen. De rechtbank vindt het gedrag van de verdachte dan ook zeer laakbaar.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 juli 2013 waaruit blijkt dat verdachte, die sinds 6 januari 2011 een rijbewijs heeft, in 2009 twee keer een auto heeft bestuurd zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs. De officier van justitie heeft politiemutaties overgelegd betreffende gevaarlijk verkeersgedrag van verdachte na het onderhavige ongeval, op 6 december 2012. Ook is sprake van een viertal snelheidsovertredingen na de datum van het ongeval. Dat verdachte zich ook schuldig zou hebben gemaakt aan herhaaldelijke snelheidsovertredingen voorafgaande aan het onderhavige ongeval – zoals door de officier van justitie is gesteld – heeft de rechtbank uit de ter terechtzitting door de officier van justitie verstrekte overzichten niet kunnen vaststellen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsrapport, op 18 april 2013 opgesteld en ondertekend door reclasseringswerker C. van Kesteren. In dit rapport wordt gerapporteerd dat verkeerd rijgedrag een automatisme voor verdachte lijkt te zijn en dat het van belang is dat bij hem een bewustwordingsproces op gang gebracht wordt waarbij hij inzicht krijgt in oorzaak en gevolg. Dit moet de kans op recidive in de toekomst verminderen. Een factor die heeft bijgedragen aan het tot stand komen van dit delict is het gedrag van verdachte waarbij hij impulsief keuzes maakt en niet stil staat bij de mogelijke gevolgen. Daarnaast toont verdachte volgens de reclassering geen inzicht in het delictgedrag, nu hij zijn keuzes met betrekking tot het ongeval niet kan benoemen. Het rijgedrag van verdachte lijkt nog niet voldoende veranderd om dit in de toekomst te voorkomen. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf op te leggen met verplicht reclasseringstoezicht.De rechtbank vindt het verkeersgedrag van de verdachte zeer zorgelijk en acht het noodzakelijk dat verdachte zijn gedrag verandert.
Bij het bepalen van de op te leggen straf hanteert de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) . Deze oriëntatiepunten hebben als doel vanuit een oogpunt van rechtseenheid een strafmaat te geven waarop de rechter zich kan oriënteren bij de oplegging van de straf. De officier van justitie heeft haar eis ter terechtzitting mede op OM richtlijnen gebaseerd, die voor wat betreft artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 overeenkomen met de LOVS oriëntatiepunten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat sprake is van een grotere mate van schuld dan waarvan de officier van justitie is uitgegaan. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval ten gevolge van een grove verkeersovertreding geldt een LOVS oriëntatiepunt van zes maanden gevangenisstraf. De rechtbank neemt dat oriëntatiepunt als uitgangspunt voor de op te leggen straf voor dit feit. Voor het verlaten van de plaats van het ongeval zijn geen LOVS oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank zal – alle concrete omstandigheden van het geval in aanmerking genomen – voor dit feit een gevangenisstraf van één maand als uitgangspunt hanteren.
In het verkeersgedrag van verdachte zowel voorafgaand als ten tijde van het ongeval, het feit dat verdachte daarna meermalen snelheidsovertredingen heeft begaan en de interpretatie van het rijgedrag van verdachte zoals dat naar voren komt in het reclasseringsrapport, ziet de rechtbank aanleiding om naast een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De verkeersgedragingen van verdachte na het ongeval onderstrepen de noodzaak van een dergelijke stok achter de deur. Aan dit voorwaardelijke strafdeel zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
Het gedrag van verdachte brengt de rechtbank voorts tot het oordeel dat bij ongewijzigd gedrag er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank zal daarom de proeftijd bepalen op een periode van zes jaren, zodat de proeftijd nog twee jaren effectief is als verdachte zich na afloop van periode van de rijontzegging als bestuurder van een motorrijtuig in het verkeer gaat begeven.

Voor beide feiten komt de rechtbank ook tot een ontzegging van de rijbevoegdheid die van langere duur is dan door de officier van justitie geëist.

The post Dodelijk verkeersongeval Donnie Rog – te hard rijden, verlaten plaats ongeval appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/dodelijk-verkeersongeval-donnie-rog-te-hard-rijden-verlaten-plaats-ongeval/feed/ 0
Uitstappen na aanrijding en gesprek willen aangaan is voldoende https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/uitstappen-na-aanrijding-en-gesprek-willen-aangaan-is-voldoende/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/uitstappen-na-aanrijding-en-gesprek-willen-aangaan-is-voldoende/#respond Mon, 02 May 2016 12:59:51 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=1609 Het komt vaker voor dat partijen na een aanrijding zo boos zijn dat ze niet met elkaar willen praten. Wanneer dan de ander wegrijdt (bijv. om verdere escalatie te voorkomen) is er geen sprake van verlaten plaats ongeval. Dit volgt uit HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3923. De verdachte in deze zaak was uitgestapt en wilde […]

The post Uitstappen na aanrijding en gesprek willen aangaan is voldoende appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Het komt vaker voor dat partijen na een aanrijding zo boos zijn dat ze niet met elkaar willen praten. Wanneer dan de ander wegrijdt (bijv. om verdere escalatie te voorkomen) is er geen sprake van verlaten plaats ongeval. Dit volgt uit HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3923. De verdachte in deze zaak was uitgestapt en wilde het gesprek aangaan met de andere partij, die zijn hoofd van hem keerde. Tot een uitwisseling van gegevens is het daarna niet gekomen. De verdachte werd veroordeeld voor verlaten plaats ongeval, maar de Hoge Raad was het hier niet mee eens. De verdediging deed terecht een beroep op de wettelijke strafuitsluitingsgrond van artikel 7 lid 2 WVW hetgeen diende te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR).

Wettelijk kader

Art. 7 WVW 1994 luidt, voor zover hier van belang:
“1. Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien:
a. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht;
(…)
2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op degene die op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrijtuig.”

Beoordelingskader

Voor een geslaagd beroep op art. 7, tweede lid, WVW 1994 is vereist dat de bestuurder van een motorrijtuig die bij een ongeval is betrokken aan de gelaedeerde of iemand die geacht kan worden diens belangen behoorlijk waar te nemen, behoorlijk(1) de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en van die van zijn motorrijtuig (2). De wet verplicht de betrokkene bij of de veroorzaker van een ongeval niet zijn identiteit en/of die van het door hem bestuurde motorrijtuig uit zichzelf mee te delen.(3)

1 Stamhuis en Remmelink spreken in De Wegenverkeerswet 1994, onder redactie van A. E. Harteveld en H.G.M. Krabbe, Deventer: Gouda Quint 1999, tweede druk, p. 201 van een redelijkheidscriterium.

2 Vgl. HR 7 mei 2002, NJ 2002, 361 en ten aanzien van art. 30 WVW (oud), waarvan art. 7 WVW 1994 een voortzetting is: HR 18 november 1980, NJ 1981, 144.

3 Zie: J. Remmelink, voortgezet door M. Otte, Hoofdwegen door het verkeersrecht, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, vijfde druk, p. 102.

Voldoende gelegenheid geboden

HR: “Subsidiair heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat sprake zou zijn van een situatie als bedoeld in artikel 7, tweede lid Wegenverkeerswet 1994 en het hof verzocht zijn cliënt te ontslaan van alle rechtsvervolging. Het hof is echter van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat verdachte op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en de identiteit van het door hem bestuurde motorrijtuig. Niet is gebleken dat hij zijn gegevens aan de wederpartij bekend heeft willen maken. Het hof verwerpt ook dit verweer.”
2.5. Het oordeel van het Hof dat het niet aannemelijk is geworden dat de verdachte op de plaats van het ongeluk behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en de identiteit van het door hem bestuurde motorrijtuig is niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het Hof in bewijsmiddel d heeft vastgesteld dat de verdachte na de aanrijding uit zijn auto is gestapt en heeft geprobeerd een gesprek aan te gaan met [slachtoffer 1], dat laatstgenoemde niets zei, zijn hoofd wegdraaide en is teruggelopen naar zijn auto.

Conclusie A-G:
De gebezigde bewijsmiddelen houden enerzijds in dat volgens [slachtoffer 1] – de andere bestuurder die betrokken was bij het ongeval – verdachte na de aanrijding direct is doorgereden zonder zijn identiteit of de identiteit van zijn auto bekend te maken (bewijsmiddel 1) en anderzijds dat verdachte – naar hij zelf heeft verklaard – uit zijn auto is gestapt en heeft geprobeerd om een gesprek aan te gaan met [slachtoffer 1] maar dat hij, toen [slachtoffer 1] niets zei en zijn hoofd wegdraaide, kwaad weer in de auto is gestapt en is weggereden (bewijsmiddel 4).

9. In het licht daarvan is zonder nadere motivering niet begrijpelijk dat het Hof heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is geworden dat verdachte op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en de identiteit van het door hem bestuurde motorrijtuig. Uit de motivering wordt immers niet duidelijk of het Hof ervan is uitgegaan dat verdachte meteen is doorgereden of dat hij eerst is uitgestapt en [slachtoffer 1] heeft aangesproken. Voorts is niet begrijpelijk wat het Hof bedoelt met de overweging dat niet is gebleken dat de verdachte zijn gegevens aan de wederpartij bekend heeft willen maken. Tot dat laatste is hij immers alleen verplicht wanneer hem daarnaar wordt gevraagd.

The post Uitstappen na aanrijding en gesprek willen aangaan is voldoende appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/uitstappen-na-aanrijding-en-gesprek-willen-aangaan-is-voldoende/feed/ 0
Waarom vluchten bestuurders na een verkeersongeval? https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/waarom-vluchten-bestuurders-na-een-verkeersongeval/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/waarom-vluchten-bestuurders-na-een-verkeersongeval/#respond Thu, 28 Apr 2016 20:26:00 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=1603 Bij verkeersongevallen waarbij mensen slachtoffer zijn en mensen instinctief reageren, komt vluchten vaak voor. “Iemand raakt dan na het ongeluk in shock, omdat hij beseft wat er is gebeurd. Het lijkt dan een adequate reactie om ervandoor te gaan. Vaak komen deze mensen wel tot bezinning, en melden ze zich alsnog bij de politie. Het […]

The post Waarom vluchten bestuurders na een verkeersongeval? appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Bij verkeersongevallen waarbij mensen slachtoffer zijn en mensen instinctief reageren, komt vluchten vaak voor. “Iemand raakt dan na het ongeluk in shock, omdat hij beseft wat er is gebeurd. Het lijkt dan een adequate reactie om ervandoor te gaan. Vaak komen deze mensen wel tot bezinning, en melden ze zich alsnog bij de politie.

Het kan gebeuren dat een bestuurder door het ongeluk volledig in stresstoestand komt te verkeren. Deze persoon dan niet meer helder nadenken of fatsoenlijk functioneren. Pas uren later, als hij weer tot bezinning komt, komt het besef dat hij iets vreselijks heeft gedaan. Dit betekent nog niet dat die persoon per definitie een crimineel of een slecht mens is als die op de vlucht slaat. Ook betekent dit niet dat die persoon iets te verbergen had.

De bestuurder kan kan na een aanrijding in blinde paniek en onder grote stress zijn gevlucht. Een aanrijding kan, zeker als het gaat om een aanrijding met slachtoffers, een grote impact hebben op een bestuurder. De een gaat daar beter mee om dan de ander. Er zijn mensen die direct in actie komen en gaan helpen, er zijn mensen die geheel bevriezen en niets meer kunnen doen, en er zijn mensen die in zo’n situatie op de vlucht slaan. Het gaat om een primitief onderdeel van het brein dat dan in werking treed; wanneer stress optreedt is vaak de eerste natuurlijke reactie van mens en dier om te vluchten. Later komt pas de bezinning. Wanneer men dan later last krijgt van het geweten en wanneer de stress  wat minder is, komt vanzelf het besef dat ze naar de politie moeten.

Het is zeker niet goed te praten wat een vluchtende verdachte doet, maar het is wel een hele primitieve reactie van de mens op een stressvolle situatie. De buitenwereld oordeelt in zo’n situatie al snel en veroordeelt bij voorbaat de vluchtende verdachte, maar dat is natuurlijk niet altijd terecht. Ook de verdachte heeft het verkeersongeval natuurlijk niet gewild en ook hij zal zeer ontdaan en emotioneel zijn door wat hij heeft gedaan. Zo’n verdachte kan er zelf ook helemaal doorheen zitten.

Een verkeersongeval kent vaak alleen maar slachtoffers; niet alleen de personen bij wie het verkeersongeval is overkomen, maar ook een verdachte is slachtoffer van de hele situatie.

Zie ook:

The post Waarom vluchten bestuurders na een verkeersongeval? appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/waarom-vluchten-bestuurders-na-een-verkeersongeval/feed/ 0
In hulpeloze toestand achterlaten bij verlaten plaats ongeval wordt snel aangenomen https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/in-hulpeloze-toestand-achterlaten-bij-verlaten-plaats-ongeval-wordt-snel-aangenomen/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/in-hulpeloze-toestand-achterlaten-bij-verlaten-plaats-ongeval-wordt-snel-aangenomen/#respond Sun, 24 Jan 2016 14:32:41 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=1536 Het in hulpeloze toestand achterlaten in de zin van artikel 7 lid 1 onder b WVW wordt snel aangenomen, zo blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2452. In dit arrest ging het om een automobilist die werd verdacht van het verlaten plaats ongeval en het daarbij een fietser in hulpeloze […]

The post In hulpeloze toestand achterlaten bij verlaten plaats ongeval wordt snel aangenomen appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Het in hulpeloze toestand achterlaten in de zin van artikel 7 lid 1 onder b WVW wordt snel aangenomen, zo blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2452. In dit arrest ging het om een automobilist die werd verdacht van het verlaten plaats ongeval en het daarbij een fietser in hulpeloze toestand had achtergelaten. Door de advocaat werd betoogd dat het in hulpeloze toestand achterlaten betekent dat de ander niet meer op eigen kracht de hulp van een ander zou kunnen inroepen, maar deze opvatting is volgens de Hoge Raad niet juist. In dit arrest was het volgens de Hoge Raad voldoende dat de fietser door de botsing was weggeslingerd, dat zijn fiets totaal was vernield, dat de fietser flinke pijn had in zijn linkerschouder, en dat hij vervolgens door een onbekende is begeleid naar een woning in de buurt.

Uitleg Hoge Raad mbt in hulpeloze toestand achterlaten

De Hoge Raad overwoog in het arrest het volgende ten aanzien van het bestanddeel ‘in hulpeloze toestand achterlaten’:

“In aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de fietsende [betrokkene] door de botsing met de auto van de verdachte ten val is gekomen, dat de fiets van [betrokkene] ten gevolge van de botsing is weggeslingerd en totaal is vernield, dat [betrokkene], die bij het opstaan een flinke pijn in linkerschouder en linkervinger voelde, na de aanrijding op een stootbalk in de berm van de weg is gaan zitten en dat zij vervolgens door een onbekende begeleid is naar haar woning, geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte [betrokkene] in een “hulpeloze toestand” als bedoeld in art. 7, eerste lid onder b, WVW 1994 heeft achtergelaten, niet blijk van een onjuiste uitleg van dat begrip.”

Conclusie A-G mbt in hulpeloze toestand achterlaten

De A-G mr. Bleichrodt gaat in zijn conclusie nog iets dieper in op de materie rond het ‘in hulpeloze toestand achterlaten’:

“Art. 7, eerste lid, WVW 1994 luidt als volgt:
“Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien:
a. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht;
b. daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.”
Art. 7, eerste lid, aanhef en onder b, WVW 1994 is opgenomen in paragraaf 1 van hoofdstuk II van de Wegenverkeerswet 1994 betreffende “verkeersgedrag” en “gedragsregels” (in het verkeer) en richt zich tot degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt.5 De bepaling strekt ertoe dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken de daarbij gewonde personen waar mogelijk onmiddellijk hulp biedt.
18. De memorie van toelichting (Kamerstukken II 1990-1991, 22 030, nr. 3, p. 69-70 (Stb. 1994, 475) bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wegenverkeerswet 1994, houdt ten aanzien van art. 6 WVW 1994, welke bepaling nadien is vernummerd tot art. 7 WVW 1994, onder meer het volgende in:

“Artikel 6
Artikel 6 bevat het zogenaamde vluchtmisdrijf; het dient ter vervanging van artikel 30, eerste lid, van de huidige Wegenverkeerswet (het tweede lid is ondergebracht in artikel 173 van het wetsvoorstel; het wordt hierna besproken).
In de praktijk blijkt de huidige bepaling op een enkel punt na goed toepasbaar. Vandaar dat de kern in de voorgestelde bepaling is overgenomen.
(…)
De kern van de bepaling
Evenals in artikel 30 van de Wegenverkeerswet is geregeld, mag ook volgens de voorgestelde bepaling degene die bij een verkeersongeval is betrokken of anderszins een ongeval heeft veroorzaakt, in twee gevallen de plek des onheils niet of niet zonder meer verlaten.
In het eerste geval mag hij zulks slechts als hij, indien bij dat ongeval een ander is gedood of gewond dan wel schade aan een ander is toegebracht, behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij met een motorrijtuig reed, tevens die van dat motorrijtuig.
In het tweede geval mag hij de plaats van het ongeval niet verlaten indien een ander die bij dat ongeval is gewond, daardoor in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.
Het betreft hier dus twee totaal verschillende gevallen.
In het eerste dient degene die ten gevolge van een ongeval is gedupeerd in de gelegenheid te worden gesteld desgewenst de verzekering(en) van de andere bij het ongeval betrokkene te kunnen aanspreken. Het gaat hier primair om de WA-verzekering. De gedupeerde heeft daartoe gegevens van die ander nodig: zijn naam, adres etc. alsmede voor zover door die ander met een motorrijtuig is gereden, gegevens van dat motorrijtuig (met name het kenteken indien het motorrijtuig kentekenplichtig is).
Aangetekend zij dat die mogelijkheid van het vaststellen van de identiteit los staat van de schuldvraag. Naderhand kan blijken dat het aanspreken van de verzekering van de tegenpartij ongegrond is, aangezien de gedupeerde volledig zelf aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. De beoordeling van die schuldvraag is echter irrelevant als het ongeval net heeft plaatsgevonden. Betrokkenen dienen dan zo veel mogelijk over en weer de gegevens uit te wisselen opdat de afwikkeling van de schade etc. naderhand op een behoorlijke wijze kan geschieden.
De verplichting de ander in de gelegenheid te stellen tot het verzamelen van de benodigde gegevens wordt dermate essentieel geacht dat het verzaken daarvan reeds bij de totstandkoming van artikel 30 van de Wegenverkeerswet als misdrijf strafbaar werd gesteld. Er is thans des te meer aanleiding dit te continueren gegeven de fors gegroeide mobiliteit, met name met motorrijtuigen, in de loop der decennia.
Het tweede geval betreft de plicht een ander bij te staan indien hij ten gevolge van het ongeval ernstig is gewond. Evenals in het eerste geval is het hier irrelevant of en in hoeverre degene die bij een ongeval is betrokken daaraan schuld draagt. Ook indien naderhand zou worden vastgesteld dat de gewonde zelf volledig voor de gevolgen van het ongeval aansprakelijk is, is het niet verantwoord die gewonde aan zijn lot over te laten.
Gelet op het karakter van het voorschrift behoeft het geen verbazing te wekken dat het schenden van deze verplichting van meet af aan als misdrijf strafbaar is gesteld. Vanzelfsprekend wordt voorgesteld hierin geen verandering te brengen.”
19. Uit de wetsgeschiedenis volgt aldus dat het niet relevant is of de betrokkene schuld draagt aan het ongeval en daarmee door zijn eigen verkeersgedrag heeft bijgedragen aan het ontstaan van het letsel. Ook wanneer naderhand wordt vastgesteld dat de hulpbehoevende zelf volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval, is het niet verantwoord deze aan zijn lot over te laten. Wel dient te worden vastgesteld dat er voor het slachtoffer een hulpeloze toestand is ontstaan, waardoor het slachtoffer afhankelijk is van de hulp van anderen.
20. Rechtspraak van de Hoge Raad over dit onderdeel van art. 7 WVW 1994 is schaars. In HR 2 februari 1988, DD 88.218 had een ongeval plaatsgevonden waarbij het slachtoffer zodanig was getroffen dat hij ’s nachts een kwartier lang op het wegdek bleef liggen, onder zodanige omstandigheden dat een automobilist over hem heen reed. De Hoge Raad liet het veroordelend arrest van het hof in stand. Daarbij bleef de aard van het letsel in het midden. De omstandigheid dat het letsel kennelijk zodanig was, dat het slachtoffer ten gevolge daarvan midden in de nacht op het wegdek was blijven liggen, (nog) niet voorzien van hulp, was toereikend voor de bewezenverklaring van de hulpeloze toestand.
21. De term ‘hulpeloze toestand’ duidt op het ontbreken van hulp. Als het slachtoffer geen hulp behoeft, kan niet worden gesproken van een hulpeloze toestand. Hetzelfde geldt indien aan het slachtoffer reeds adequate hulp wordt geboden, bijvoorbeeld doordat zich een arts of verpleger over het slachtoffer ontfermt. Het gaat mij echter te ver aan te nemen dat het bewijs dat de verdachte het slachtoffer in een hulpeloze toestand heeft achtergelaten niet is te leveren indien het verkeersongeval in een stad of in een dorpskern heeft plaatsgevonden, omdat er dan bijna altijd getuigen van het ongeval zijn, die zich kunnen ontfermen over het slachtoffer. Voor straffeloosheid is naar mijn mening onvoldoende dat de bij een verkeersongeval betrokkene er gemakshalve op vertrouwt dat omstanders voor het slachtoffer zullen zorgen, zonder dat hem is gebleken dat die hulp op dat moment daadwerkelijk wordt geboden. Een dergelijke visie staat haaks op de ratio van de strafbaarstelling, waarbij van de bij het ongeval betrokkene wordt gevergd dat hij zich zelf bekommert om het hulpbehoevende slachtoffer. Ik sluit mij dan ook graag aan bij de volgende woorden van mijn voormalig ambtsgenoot Wortel:
“De toevallige, althans van wil en gedrag van de verdachte onafhankelijke, omstandigheid dat – naar achteraf kan worden geconstateerd – derden het nodige hebben gedaan om een slachtoffer van de nodige hulp te voorzien kan derhalve de strafbaarheid van handelen in strijd met het in art. 7, eerste lid onder b WVW 1994 gegeven verbod niet opheffen.” (Conclusie voorafgaand aan HR 10 april 2007, nr. 00249/06, niet gepubliceerd)

The post In hulpeloze toestand achterlaten bij verlaten plaats ongeval wordt snel aangenomen appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/in-hulpeloze-toestand-achterlaten-bij-verlaten-plaats-ongeval-wordt-snel-aangenomen/feed/ 0
Geen verplichting verdachte opgave naam bestuurder na verkeersongeval https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/geen-verplichting-verdachte-opgave-naam-bestuurder-na-verkeersongeval/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/geen-verplichting-verdachte-opgave-naam-bestuurder-na-verkeersongeval/#respond Sat, 10 Oct 2015 14:10:10 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=1323 Als u betrokken bent geweest bij een verkeersongeval, maar de plaats van het verkeersongeval hebt verlaten, en de politie even later bij u op de stoep staat en u aanmerkt als verdachte, kunnen zij u niet meer verplichten om op grond van artikel 165 WVW de naam en adresgegevens van de bestuurder op te geven […]

The post Geen verplichting verdachte opgave naam bestuurder na verkeersongeval appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Als u betrokken bent geweest bij een verkeersongeval, maar de plaats van het verkeersongeval hebt verlaten, en de politie even later bij u op de stoep staat en u aanmerkt als verdachte, kunnen zij u niet meer verplichten om op grond van artikel 165 WVW de naam en adresgegevens van de bestuurder op te geven wanneer u ontkent dat u zelf de bestuurder bent geweest.

In HR 26 oktober 1993, NJ 1994, 629 m.nt. C was verdachte veroordeeld voor overtreding van art. 41 lid 1 WVW (oud). Het betrof een ongeval met de auto van verdachte waarbij de bestuurder van de auto was weggereden. Op dezelfde dag vervoegde zich verbalisant bij het adres van verdachte, stelde haar op de hoogte en deelde haar mee dat zij niet tot antwoorden verplicht was. De dag daarop werd van verdachte, de eigenares van de auto, gevorderd de bestuurder bekend te maken, aan welke vordering zij niet voldeed. Een aantal maanden nadien werd de vordering door de officier van justitie herhaald. Ook aan deze vordering voldeed de eigenares niet. In cassatie werd onder meer geklaagd over schending van artikel 29 Sv. De Hoge Raad gaf eerst een aantal inleidende beschouwingen over de achtergrond van art. 40 en 41 WVW (oud). De vordering om de naam en adres van de onbekend gebleven bestuurder bekend te maken is volgens de Hoge Raad op zichzelf niet onverenigbaar met het recht om niet tegen zichzelf te behoeven te getuigen of bekentenissen af te leggen, ook niet in geval de eigenaar of houder de onbekend gebleven bestuurder zou zijn.

Maar dit is anders indien de eigenaar of houder ter zake van het als bestuurder plegen van het bij de WVW als misdrijf strafbaar gestelde feit, waarop de vordering als bedoeld in art. 165, eerste lid, WVW is gericht, reeds is “charged with a criminal offence” in de zin van die verdragsbepalingen. De eigenaar of houder tegen wie tevoren vanwege de Staat reeds een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking heeft kunnen verbinden dat hij ervan wordt beschuldigd als bestuurder van het motorrijtuig het bij de WVW als misdrijf strafbaar gestelde feit te hebben begaan, zou immers door het onder wettelijke strafbedreiging voldoen aan de vordering van art. 41, eerste lid, WVW om de bestuurder bekend te maken in strijd met de evenvermelde verdragsbepalingen onder dwang informatie verschaffen welke als bewijs van dat misdrijf tegen hem kan worden gebruikt (vgl. EHRM 25 februari 1993, Series A vol. 256-A, NJ 1993, 485).

(IV) Met betrekking tot de vraag of een vordering als bedoeld in art. 165, eerste lid, WVW gericht tot de eigenaar of houder van het desbetreffende motorrijtuig die zelf wordt verdacht van een in de WVW als misdrijf strafbaar gesteld feit, onverenigbaar is met het bepaalde in art. 29 Sv is van belang:

(a) enerzijds dat weliswaar in het Nederlandse recht niet is verankerd een onvoorwaardelijk recht of beginsel dat een verdachte op generlei wijze kan worden verplicht tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen van voor hem mogelijk bezwarend bewijsmateriaal;

(b) anderzijds echter dat aan art. 29 Sv het beginsel ten grondslag ligt dat een verdachte niet kan worden verplicht tot het afleggen van een verklaring waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid is afgelegd.

Indien nu de eigenaar of houder van het motorrijtuig waarmee het in de WVW als misdrijf strafbaar gestelde feit is begaan van dat feit wordt verdacht en hem bij een verhoor ter zake van dat feit is medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht, druist een op dat feit betrekking hebbende vordering als bedoeld in het eerste lid van art. 165 WVW, gedaan na dit verhoor, in tegen voormeld aan art. 29 ten grondslag liggend beginsel. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat in een zodanig geval art. 165, eerste lid, WVW niet geldt. Uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van art. 165 WVW blijkt ook niet dat de wetgever met art. 165 WVW heeft beoogd een inbreuk op evengenoemd beginsel te maken.

(…)

The post Geen verplichting verdachte opgave naam bestuurder na verkeersongeval appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/geen-verplichting-verdachte-opgave-naam-bestuurder-na-verkeersongeval/feed/ 0