Meer informatie rijden onder invloed Archives - Advocaat Verkeersstrafrecht https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/advocaat-rijden-invloed-alcohol-drugs/ Tue, 05 Dec 2023 15:57:55 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.6 Bevel meewerken bloedonderzoek na niet voltooide ademanalyse moet minimaal door brigadier worden gedaan – anders geen weigering https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bevel-meewerken-bloedonderzoek-na-niet-voltooide-ademanalyse-moet-minimaal-door-brigadier-worden-gedaan-anders-geen-weigering/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bevel-meewerken-bloedonderzoek-na-niet-voltooide-ademanalyse-moet-minimaal-door-brigadier-worden-gedaan-anders-geen-weigering/#respond Tue, 05 Dec 2023 15:21:11 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4201 Bij een weigering van het meewerken aan een bloedonderzoek moet u altijd goed opletten of het bevel om mee te werken is gedaan door minimaal een brigadier. In de praktijk zien we vaak dat ook hoofdagenten bevelen om mee te werken aan het bloedonderzoek, maar dat is niet juist. Het werkt als een tweetrapsraket. In […]

The post Bevel meewerken bloedonderzoek na niet voltooide ademanalyse moet minimaal door brigadier worden gedaan – anders geen weigering appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Bij een weigering van het meewerken aan een bloedonderzoek moet u altijd goed opletten of het bevel om mee te werken is gedaan door minimaal een brigadier. In de praktijk zien we vaak dat ook hoofdagenten bevelen om mee te werken aan het bloedonderzoek, maar dat is niet juist.

Het werkt als een tweetrapsraket. In artikel 163 lid 4 WVW wordt dan omschreven idat de verbalisant  de verdachte moet vragen of hij toestemming geeft om mee te werken aan een bloedonderzoek.Als hij daaraan niet meewerkt, moet er op grond van art 163 lid 5 WVW een brigadier komen of hoger die dan een bevel tot medewerking geeft.

In art. 163, lid 5, WVW staat het volgende:
Indien de bestuurder zijn op grond van het vierde lid gevraagde toestemming niet verleent, kan de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of een van de daartoe bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, hem bevelen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek.
Als ambtenaren als bedoeld in artikel 163, vijfde en zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 28a, zesde, negende en tiende lid, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 89, vijfde, achtste en negende lid, van de Spoorwegwet, artikel 48, vijfde, achtste en negende lid, van de Wet lokaal spoor en artikel 11.6, vijfde, achtste en negende lid, van de Wet luchtvaart worden aangewezen de ambtenaren van politie die in schaal 8 of hoger zijn benoemd.

In het geval, bedoeld in het derde lid, dan wel indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan de opsporingsambtenaar de verdachte vragen of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, en artikel 8, derde lid, onderdeel b. Gelijke bevoegdheid heeft de opsporingsambtenaar, indien het vermoeden bestaat dat de verdachte onder invloed van een andere in artikel 8, eerste lid, bedoelde stof dan alcoholhoudende drank verkeert.

In art. 1a van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer staat het volgende:
Als ambtenaren als bedoeld in artikel 163, vijfde en zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 28a, zesde, negende en tiende lid, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 89, vijfde, achtste en negende lid, van de Spoorwegwet, artikel 48, vijfde, achtste en negende lid, van de Wet lokaal spoor en artikel 11.6, vijfde, achtste en negende lid, van de Wet luchtvaart worden aangewezen de ambtenaren van politie die in schaal 8 of hoger zijn benoemd.

In art. 2, lid 1, Besluit rangen politie staat het volgende:

De volgende rangen zijn verbonden aan de volgende functies:
a.aspirant voor degene die op grond van de artikelen 3, eerste, tweede of derde lid, 3bis, eerste lid, of 3a van het Besluit algemene rechtspositie politie is aangesteld als aspirant, vrijwilliger-aspirant, ambtenaar in opleiding onderscheidenlijk vrijwillige ambtenaar in opleiding;
b.surveillant van politie voor functies die zijn gewaardeerd op schaal 4 en 5;
c.agent voor functies die zijn gewaardeerd op schaal 6;
d.hoofdagent voor functies die zijn gewaardeerd op schaal 7;
e.brigadier voor functies die zijn gewaardeerd op schaal 8;
f.inspecteur voor functies die zijn gewaardeerd op schaal 9 en 10;
g.hoofdinspecteur voor functies die zijn gewaardeerd op schaal 11 en 12;
h.commissaris voor functies die zijn gewaardeerd op schaal 13 en hoger;

Alleen een brigadier en hoger is is bevoegd te beslissen tot een bloedonderzoek na een niet voltooide ademanalyse.

The post Bevel meewerken bloedonderzoek na niet voltooide ademanalyse moet minimaal door brigadier worden gedaan – anders geen weigering appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bevel-meewerken-bloedonderzoek-na-niet-voltooide-ademanalyse-moet-minimaal-door-brigadier-worden-gedaan-anders-geen-weigering/feed/ 0
Vrijspraak bij Auto-brewery syndrome https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-bij-auto-brewery-syndrome/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-bij-auto-brewery-syndrome/#respond Tue, 03 Oct 2023 12:16:50 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4180 De politierechter in Arnhem heeft in 2020 een man vrijgesproken voor rijden onder invloed omdat in zijn zaak was komen vast te staan dat hij leed aan het Auto-brewery syndrome, waardoor suiker in het lichaam wordt omgezet in alcohol.Op 28 november 2019 veroorzaakte de man een verkeersongeval op de Ir. Molsweg in Huissen. De man […]

The post Vrijspraak bij Auto-brewery syndrome appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
De politierechter in Arnhem heeft in 2020 een man vrijgesproken voor rijden onder invloed omdat in zijn zaak was komen vast te staan dat hij leed aan het Auto-brewery syndrome, waardoor suiker in het lichaam wordt omgezet in alcohol.Op 28 november 2019 veroorzaakte de man een verkeersongeval op de Ir. Molsweg in Huissen. De man kwam met de auto op de verkeerde weghelft terecht. Hij raakte daarbij 2 tegenliggers – zij hielden blikschade aan het ongeluk over –, zelf raakte de man gewond. Bij controle bleek dat hij te veel alcohol in zijn bloed had. (2,34 milligram alcohol per milliliter bloed). De man verklaarde zelf dat hij niet gedronken had.

Na het ongeluk en de uitslag van de bloedtest is de man naar de huisarts gegaan, die hem doorverwees naar het ziekenhuis. Deskundigen hebben vervolgens vastgesteld dat de man lijdt aan het auto-brouwerij-syndroom. Dit betekent dat het lichaam van de man zelf suiker omzet in alcohol. Dit kan het hoge alcoholpercentage in het bloed verklaren. Het syndroom is heel zeldzaam.

De officier van justitie eiste vrijspraak in deze zaak. De huidige tenlastelegging – waarin de man wordt verweten dat hij de auto bestuurde na gebruik van alcoholhoudende drank – kan ook volgens de rechtbank niet worden bewezen. De politierechter kan, op basis van de medische rapportage en de verklaring van de deskundige op de zitting, niet uitsluiten dat het alcoholpercentage in het bloed van de man wordt veroorzaakt door het syndroom en niet door het innemen van alcohol.

Zie ook: Vrijspraak voor man met Auto Brewery Syndrome

Een deskundige op dit gebied is o.a.:

  • T.J. Olgers, Internist-acute geneeskunde bij het UMC Groningen

 

The post Vrijspraak bij Auto-brewery syndrome appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-bij-auto-brewery-syndrome/feed/ 0
Bloedonderzoek ipv ademanalyse https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bloedonderzoek-ipv-ademanalyse/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bloedonderzoek-ipv-ademanalyse/#respond Tue, 13 Jun 2023 21:45:32 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4169 In de zaak ECLI:NL:PHR:2019:425 ging het om een verzoek tot vrijspraak omdat de verdachte was bevolen om mee te werken aan een bloedonderzoek, terwijl eigenlijk een ademanalyse aangewezen was. De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte, op het […]

The post Bloedonderzoek ipv ademanalyse appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>

In de zaak ECLI:NL:PHR:2019:425 ging het om een verzoek tot vrijspraak omdat de verdachte was bevolen om mee te werken aan een bloedonderzoek, terwijl eigenlijk een ademanalyse aangewezen was.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte, op het moment dat hem werd gevraagd om mee te werken aan een bloedonderzoek, niet in staat was om een goede afweging te maken omdat hij kort daarvoor betrokken was bij een auto- ongeval. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat, nadat verdachte vanuit het ziekenhuis naar het politiebureau was overgebracht, eerst een ademonderzoek gedaan had moeten worden.

Casus: weigeren bloedonderzoek

Uit het proces-verbaal van politie, Eenheid Midden-Nederland, met nummer PL0900- 2016227814 volgt dat verdachte op zaterdag 23 juli 2016 omstreeks 01:30 uur als bestuurder van een personenauto bij een eenzijdig ongeval betrokken is geraakt. Verdachte was zijn bewustzijn verloren en hing voorover gebogen op de uitgeklapte airbag. De verbalisanten roken een sterke alcohollucht en zag diverse blikken met alcoholhoudende drank in de auto liggen. De verbalisanten constateerden dat de bijrijder, [betrokkene] , die wel bij kennis was, kennelijk onder invloed was van een verdovend middel, vermoedelijk alcohol.

Verbalisanten hebben bij verdachte geen ademonderzoek kunnen afnemen omdat verdachte op dat moment buiten bewustzijn was. Verdachte is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. In het ziekenhuis zijn enkele scans van verdachtes hoofd en borstkas gemaakt. Hieruit bleek dat verdachte geen letsel had overgehouden aan het ongeval. Verdachte is vervolgens dezelfde nacht uit het ziekenhuis ontslagen. Verdachte is daarna aangehouden ter zake van artikel 5 en 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994) en overgebracht naar het politiebureau te Almere. Op het politiebureau is aan verdachte gevraagd of hij wilde meewerken aan een bloedonderzoek. Verdachte heeft dit geweigerd. Ook heeft verdachte geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie om zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen.

Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte in het ziekenhuis weer bij kennis was. Door een arts is vastgesteld dat verdachte geen letsel aan het ongeval heeft overgehouden. Dit wordt ondersteund door de verklaring van verdachte ter zitting van het hof dat hij naderhand ook niet bij zijn huisarts of in het ziekenhuis is geweest voor behandeling. Uit de verklaringen van de verbalisanten blijkt voorts dat verdachte op het politiebureau goed aanspreekbaar was en dat hij bewust heeft gehandeld. Verdachte heeft meerdere keren in duidelijke bewoordingen aangegeven niet te willen meewerken aan het bloedonderzoek. Daarnaast zijn aan verdachte de consequenties van zijn weigering medegedeeld en heeft hij daarop te kennen gegeven dat hem dat niets uitmaakt. Het hof komt aldus tot de conclusie dat verdachte voldoende in staat was om zijn wil te bepalen en kenbaar te maken. Het hof verwerpt om die reden het eerste verweer van de raadsman.

Uitspraak gerechtshof

Ten aanzien van het tweede verweer van de raadsman, inhoudende dat de verbalisanten, nadat verdachte was overgebracht naar het politiebureau, eerst een ademonderzoek hadden moeten doen, overweegt het hof als volgt.

Artikel 163 Wegenverkeerswet 1994 luidt, voor zover van belang, als volgt:

1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, en artikel 8, derde lid, onderdeel a.

2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.

3. De in het tweede lid genoemde verplichtingen gelden niet voor de verdachte van wie aannemelijk is, dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.

4. In het geval, bedoeld in het derde lid, of indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, of indien het vermoeden bestaat dat de verdachte onder invloed is van een of meer middelen, bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid, of een combinatie van die middelen met alcohol, kan de opsporingsambtenaar de verdachte vragen of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, of artikel 8, derde lid, onderdeel b.

5. Indien de bestuurder zijn op grond van het vierde lid gevraagde toestemming niet verleent, kan de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of een van de daartoe bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, hem bevelen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek.

6. De bestuurder wie is bevolen zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen, is verplicht aan dit bevel gevolg te geven en zijn medewerking te verlenen. Hem wordt door een arts of een verpleegkundige zoveel bloed afgenomen als voor het onderzoek noodzakelijk is.

Uit voornoemde bepaling volgt dat aan een verdachte alleen medewerking aan een bloedonderzoek kan worden gevraagd indien medewerking aan een ademonderzoek voor de verdachte om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is of indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek. Dat laatste is in onderhavige zaak niet aan de orde. Uit vorenstaande volgt dat wanneer het afnemen van een ademonderzoek bij een verdachte om geneeskundige redenen niet mogelijk is, maar die geneeskundige redenen niet langer aanwezig zijn vóórdat aan de verdachte wordt gevraagd medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek, bij de verdachte eerst (weer) een ademonderzoek dient te worden afgenomen. Nu verdachte op het politiebureau niet langer buiten bewustzijn was, had hem eerst moeten worden gevraagd zijn medewerking te verlenen aan een ademonderzoek. Buiten discussie staat derhalve dat de procedure rondom het bloedonderzoek niet juist is nageleefd.

Dit betekent echter niet dat verdachte met vrucht een beroep kan doen op het niet naleven van de juiste procedure. Een verdachte die, zoals hier, medewerking aan de verplichting zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek weigert kan, behoudens bijzondere omstandigheden, niet met vrucht een beroep erop doen dat de procedure niet juist is nageleefd. Van bijzondere omstandigheden, die in de onderhavige zaak niet aan de orde zijn, kan sprake zijn indien de verdachte bij de politie zijn weigering daarop heeft gegrond dat de procedure niet juist is gevolgd (vgl. Hoge Raad 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:854 en Hoge Raad 1 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3371). Het hof verwerpt ook het tweede verweer van de raadsman.’

Onbevoegd gegeven bevel tot medewerking bloedonderzoek

Het middel stelt dat, anders dan het hof overweegt, geen sprake is van de situatie dat de procedure voor bloedafname niet juist is nageleefd, maar dat sprake is van een onbevoegd gegeven bevel tot medewerking aan een bloedonderzoek, hetgeen andere rechtsgevolgen met zich mee brengt.

7. Ik schets hierna kort het kader dat relevant is bij de beoordeling van het middel, teneinde de rechtspraak over het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek te duiden.

8. De in art. 163 WVW 1994 voorgeschreven volgorde houdt in dat een bloedonderzoek alleen wordt uitgevoerd, en de verdachte daartoe om toestemming wordt gevraagd, indien een ademonderzoek om de in het vierde lid van die bepaling genoemde redenen niet kan plaatsvinden of worden voltooid. Dit laatste houdt in 1) indien medewerking aan een ademonderzoek voor de verdachte om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is en 2) indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek. Voorts bepaalt art. 163 WVW 1994 (lid 4 en lid 5) dat een bloedonderzoek kan worden uitgevoerd indien het vermoeden bestaat dat de verdachte onder invloed is van een of meer middelen, bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid, of een combinatie van die middelen met alcohol. Het weigeren van het verlenen van medewerking aan een bevel krachtens art. 163 lid 6 WVW 1994 is op grond van art. 176 lid 4 WVW 1994 strafbaar.

9. Alleen ten aanzien van een persoon die wordt verdacht van overtreding van art. 8 WVW 1994 kan toepassing worden gegeven aan de procedure van art. 163 WVW 1994 strekkende tot een onderzoek van zijn adem of bloed. Medewerking aan ademonderzoek kan bij verdenking worden bevolen zonder voorafgaand verzoek daaraan medewerking te verlenen. De procedure bloedonderzoek vangt aan met het vragen van toestemming tot bloedafname door een opsporingsambtenaar. Indien vaststaat dat jegens de betrokkene, toen hem bedoelde toestemming werd gevraagd geen verdenking bestond, dan is dat verzoek onbevoegd gedaan. De sanctionering van een dergelijk vormverzuim wordt bestreken door art. 359a Sv. De eis van het bestaan van een verdenking van rijden onder invloed alvorens over te (mogen) gaan tot het instellen van een onderzoek daarnaar op de grondslag van art. 163 WVW 1994, behoort dus zelf niet tot de procedurele waarborgen waarmee dat onderzoek is omkleed. De verdenking genereert enkel de bevoegdheid om de procedure in werking te stellen.

10. Van een “onderzoek” als bedoeld in art. 163, vierde lid, WVW 1994 is volgens vaste rechtspraak slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Tot die waarborgen behoort ingevolge art. 163, negende lid, WVW 1994 dat een onderzoek van het afgenomen bloedmonster niet plaatsvindt dan nadat de verdachte in de gelegenheid is gesteld zijn toestemming daartoe te geven. Indien de rechter tot het oordeel komt dat bedoelde waarborg niet is nageleefd, leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Art. 359a Sv is hier niet van toepassing.

11. Ingeval van weigering tot het ondergaan van een (adem)onderzoek kan, behoudens bijzondere omstandigheden, niet met vrucht een beroep kan worden gedaan op het niet naleven van de waarborgen waarmee dat onderzoek is omringd. In de zaak die leidde tot HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR2014:854 overwoog het hof onder meer:

‘Het hof is (…) van oordeel dat van medewerking verlenen aan een ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 door de verdachte geen sprake is geweest. (…) Aan de verdachte, die niet heeft voldaan aan voornoemde verplichting, komt naar het oordeel van het hof onder de gegeven omstandigheden geen beroep toe op het verweer dat strikte waarborgen waarmee het onderzoek is omringd, niet worden nageleefd. Het verweer wordt verworpen.’

De Hoge Raad oordeelde:

‘ 3.3. Vooropgesteld moet worden dat art. 6 en art. 7, eerste lid, (oud) van het Besluit (alcoholonderzoeken; JS) ertoe strekken de juistheid te waarborgen van het resultaat van een ademanalyse. Art. 6 van het Besluit stelt hiertoe eisen aan de termijn die moet zijn verstreken alvorens de ademanalyse mag plaatsvinden, terwijl art. 7, eerste lid, (oud) van het Besluit de uitvoering van een dergelijk onderzoek opdraagt aan speciaal daartoe aangewezen opsporingsambtenaren.

3.4. Een verdachte die, zoals hier, medewerking aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor de ademanalyse bestemd apparaat weigert nadat met het onderzoek een aanvang is gemaakt en wiens gebrek aan medewerking ertoe heeft geleid dat het ademonderzoek niet is voltooid, kan, behoudens bijzondere omstandigheden, niet met vrucht een beroep erop doen dat het bepaalde in art. 6 en art. 7, eerste lid, van het Besluit niet zou zijn nageleefd. Van bijzondere omstandigheden, die in de onderhavige zaak niet aan de orde zijn, kan sprake zijn indien de verdachte bij de politie zijn weigering daarop heeft gegrond dat die termijn van twintig minuten niet in acht is genomen of dat dit apparaat niet wordt bediend door een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar. (Vgl. HR 1 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3371, NJ 2003/304 ten aanzien van art. 4, eerste lid, en 7, eerste lid, van het Besluit.)

3.5. Het oordeel van het hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Het middel faalt.’

12. Een bevel tot onderwerping aan een bloedonderzoek wordt niet gegeven indien niet eerst is nagegaan of een ademonderzoek behoorlijk uitgevoerd kan worden. Wat de gevolgen zijn wanneer in die situatie toch een dergelijk bevel wordt gegeven, is aan de orde in Hoge Raad 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4474. In die zaak ging het om te snel varen met een speedboot onder invloed van alcoholhoudende drank. Het toepasselijke art. 28a (oud) Scheepvaartverkeerswet is vergelijkbaar met het stramien van art. 163 WVW 1994. Het betrof in deze casus, gelet op ’s hofs overwegingen, een persoon die naar het ziekenhuis was afgevoerd. Op grond daarvan meende de verbalisant dat het aannemelijk was dat hij als gevolg van zijn verwondingen vermoedelijk niet kon meewerken aan een onderzoek van uitgeademde lucht en er geen gelegenheid was om hem te laten vragen of hij zijn toestemming wilde geven voor het verrichten van een bloedonderzoek, zodat opdracht werd gegeven tot afname van een bloedproef. De verdachte verklaarde dat in het ziekenhuis bleek dat hij niets gebroken had, dat hij na het medisch onderzoek naar huis kon, maar dat hij vervolgens in het ziekenhuis door de politie werd verteld dat er nog bloed moest worden afgenomen, waarna hij door de agenten werd ingerekend. Volgens verdachte is er niet gesproken over een ademanalyse. De Hoge Raad oordeelde dat van ‘een onderzoek’ als bedoeld in art. 28a, vijfde lid, Scheepvaartverkeerswet (bloedonderzoek; JS) slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. En voorts:

‘Tot die waarborgen behoort a) dat de verdachte niet wordt onderworpen aan een bloedonderzoek wanneer hij kan voldoen aan de in het tweede lid van die bepaling genoemde verplichting ademlucht te blazen, alsmede b) dat een onderzoek van een afgenomen bloedmonster niet plaatsvindt dan nadat de verdachte in de gelegenheid is gesteld zijn toestemming daartoe te geven. Indien de rechter tot het oordeel komt dat bedoelde waarborgen niet zijn nageleefd, leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Art. 359a Sv is hier niet van toepassing. Vgl. HR 29 november 2011, LJN BS1721, NJ 2011/580.5.5. Het hof heeft vastgesteld dat het onderzoek niet correct is verlopen doordat de verdachte in plaats van aan een ademonderzoek aan een bloedonderzoek is onderworpen en voorts dat dit bloedonderzoek is aangevangen zonder de verdachte eerst in de gelegenheid te stellen diens toestemming tot dat onderzoek te geven. Het Hof heeft geoordeeld dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat sprake is van vormverzuimen en daaraan niet een rechtsgevolg als bedoeld in art. 359a Sv, waaronder bewijsuitsluiting, behoeft te worden verbonden. Gelet op hetgeen in (..) is vooropgesteld is dit oordeel echter onjuist.’

De Hoge Raad oordeelde dat het middel, dat klaagde over de verwerping door het hof van het verweer dat de uitkomst van het bloedonderzoek niet tot bewijs mag meewerken, terecht was voorgesteld.

13. In de onderhavige zaak heeft het hof overwogen dat, nu verdachte op het politiebureau niet langer buiten bewustzijn was, hem eerst had moeten worden gevraagd zijn medewerking te verlenen aan een ademonderzoek.

14. Als geen toestemming is gevraagd voor medewerking aan bloedonderzoek geldt volgens HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3616, het volgende:

‘3.3. Met juistheid heeft het Hof geoordeeld dat alleen ten aanzien van een persoon die wordt verdacht van overtreding van art. 8 WVW 1994 de procedure strekkende tot een onderzoek van diens bloed kan worden toegepast, welke procedure aanvangt met het vragen van diens toestemming daartoe door een opsporingsambtenaar (vgl. HR 6 september 2005, ECLI:NL: HR:2005:AT3993, NJ 2006/447). Het vragen van die toestemming behoort daarmee wel tot de procedure strekkende tot een onderzoek van het afgenomen bloed doch niet tot het in art. 8 WVW 1994 bedoelde onderzoek als zodanig. Dit betekent dat art. 359a Sv het toetsingskader vormt voor de gevolgen te verbinden aan het mogelijk onbevoegd vragen van bedoelde toestemming aan een persoon die niet wordt verdacht van overtreding van art. 8 WVW 1994.’

15. Maar nu gaat het om een ander probleem. In plaats van ademonderzoek te verrichten toen dat mogelijk was, is medewerking verzocht aan bloedonderzoek. Daarna volgde een bevel aan de verdachte zich aan het bloedonderzoek te onderwerpen. De verdachte weigerde. Aangezien het verzoek om medewerking niet plaatsvond in de context die in artikel 163 lid 4 is omschreven, rijst de vraag of er aangaande het gevolgde bevel in de zin van de wet wel sprake is van een weigering van verdachte tot medewerking zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek.

16. In dit kader is tevens van belang de hiervoor aangehaalde zaak die leidde tot HR 1 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5611, NJ 2002, 573. Daarin deed zich de situatie voor dat redelijkerwijs op goede gronden geneeskundige beletselen voor een ademonderzoek aanwezig geacht konden worden. Het feit dat de verdachte daarna medewerking aan een ademanalyse zou hebben aangeboden en de geneeskundige beletselen mogelijk waren weggevallen, daargelaten of dat het geval was, doet niet af aan de geldigheid van de bloedproef. De Hoge Raad overwoog:

‘3.3. Bij de beoordeling van de middelen moet het volgende worden vooropgesteld:

 

a. het in art. 8, tweede lid onder a, WVW 1994 bedoelde ademonderzoek behoort plaats te vinden daar waar het voor dat onderzoek bestemde apparaat aanwezig is en waar kan worden voldaan aan de – als bijlage 1 bij de Regeling ademanalyse van 4 juli 1997, Stcrt. 1997, 129 opgenomen – voorschriften met betrekking tot de analyseapparatuur;

 

b. in het in art. 163, derde lid, WVW 1994 bedoelde geval dat “het door de verdachte verlenen van medewerking aan een ademonderzoek voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is” kan ingevolge art. 163, vierde lid, WVW 1994 door de daar bedoelde opsporingsambtenaar aan de verdachte worden verzocht of hij zijn toestemming geeft voor het ondergaan van de in art. 8, tweede lid onder b, WVW 1994 bedoelde bloedproef;

 

c. die opsporingsambtenaar is gerechtigd tot het doen van dat verzoek indien hij ten tijde van dat verzoek het bestaan van die bijzondere geneeskundige redenen in redelijkheid kan aannemen;

 

d. van het bestaan van die bijzondere geneeskundige redenen is ook sprake indien de verdachte op medische gronden niet in staat is zijn medewerking te verlenen aan een op de daartoe aangewezen plaats te houden ademonderzoek.

 

3.4. In de onder 3.2 weergegeven overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat in een geval als het onderhavige de enkele omstandigheid dat de verdachte ten tijde van de met zijn toestemming ondergane bloedproef in staat was zijn medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet afdoet aan de geldigheid van de bloedproef. Mede gelet op hetgeen onder 3.3 is vooropgesteld, geeft dit oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.’

 

17. In zijn conclusie voorafgaande aan de zojuist aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad, overwoog A-G Wortel het volgende:

‘25. Uit de wetsgeschiedenis kan ik niet opmaken dat de wetgever het ademonderzoek heeft aangemerkt als een regeling die beter aan de belangen van de verdachte tegemoetkomt dan het bloedonderzoek. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel strekkende tot invoering van de ademanalyse als bewijsmiddel (Wet van 1 juli 1987, Stb 1987, 315) is weliswaar overwogen dat het bloedonderzoek het nadeel heeft dat een ingreep in de lichamelijke integriteit noodzakelijk is, maar als reden om de ademanalyse als vorm van bewijsgaring in de wet op te nemen is sterk benadrukt dat het bloedonderzoek, waarvoor telkens een arts ingeschakeld moet worden, ingewikkeld en tijdrovend is. Daartegenover is aan het ademonderzoek het voordeel toegekend dat de politie slagvaardiger kan optreden en de pakkans kan worden vergroot.

 

Het ademonderzoek als vorm van bewijsgaring is derhalve in de eerste plaats ingevoerd met het oog op een effectiever bestrijding van rijden onder invloed, en niet zozeer ingegeven door de gedachte dat het een voor de verdachte gunstiger voorziening vormt, vgl Kamerstukken II, 1985/1986, 19 285, nr 3, p. 2 – 3. In de parlementaire behandeling van latere wetswijzigingen, met name de totstandkoming van de huidige WVW 1994 vind ik geen aanwijzingen dat de wetgever tot een ander inzicht is gekomen (vgl Kamerstukken II, 1990/1991, 22 030, nr 3, p. 145).

 

26. De in art. 163 WVW 1994 voorgeschreven volgorde, inhoudend dat een bloedonderzoek alleen wordt uitgevoerd, en de verdachte daartoe om toestemming wordt gevraagd, indien een ademonderzoek om de in het vierde lid van die bepaling genoemde redenen niet kan plaatsvinden of worden voltooid, is derhalve in hoofdzaak ingegeven door overwegingen van efficiënte handhaving, en niet duidelijk verbonden aan een waardering van de belangen van de verdachte.

 

Daar moet uit voortvloeien dat in de – vermoedelijk slechts zelden voorkomende – situatie waarin aanvankelijk op goede gronden geneeskundige beletselen voor een ademonderzoek aanwezig zijn geacht en de verdachte reeds toestemming heeft gegeven voor een bloedonderzoek, maar de geneeskundige beletselen voor het ademonderzoek nog voor het afnemen van het bloedmonster zijn weggevallen, van geval tot geval zal moeten worden beslist of het aanvankelijk oordeel van de betrokken politiefunctionarissen en de reeds verleende toestemming grondslag kunnen blijven vormen voor het bloedonderzoek.’

 

18. Ook al heeft A-G Wortel het gelijk aan zijn zijde dat efficiency de primaire drijfveer was van de wetgever om aan een ademonderzoek in volgorde de voorkeur te geven boven het uitvoeren van een bloedproef, hoeft daaraan niet de gevolgtrekking te worden verbonden dat aan het belang van de bescherming tegen een inbreuk op de lichamelijke integriteit zonder zwaarwichtige reden en behoorlijke wettelijke grondslag voorbijgegaan kan worden. De kernvraag in de onderhavige zaak is, meen ik, of de wettelijk bepaalde situatie waarin een bevel tot medewerking aan het verrichten van een bloedonderzoek gegeven kan worden, zich heeft voorgedaan.

19. In HR 8 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2621, overwoog de Hoge Raad het volgende:

‘3.5. Vooropgesteld moet worden dat de niet-naleving van de bij en krachtens de WVW 1994 aan een bloedafname als bedoeld in art. 163, negende lid, WVW 1994 gestelde eisen mee kan brengen dat het onderzoek van dat bloed niet kan gelden als een onderzoek als bedoeld in laatstgenoemde bepaling. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een in art. 163, negende lid, WVW 1994 bedoelde weigering van de verdachte om mee te werken aan een onderzoek van zijn bloed is, nu die weigering tot gevolg heeft dat een onderzoek van dat bloed niet plaatsvindt, behoudens bijzondere omstandigheden niet van belang of die aan de bloedafname gestelde eisen al dan niet zijn nageleefd. Van een zodanige bijzondere omstandigheid kan sprake zijn indien de verdachte zijn weigering heeft gegrond op de niet-naleving van een of meer van die aan de bloedafname gestelde eisen (vgl. HR 12 januari 1999, NJ 1999, 230). In een dergelijk geval kan niet worden bewezen verklaard dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek in de zin van de desbetreffende regeling.’

20. In deze zaak gaat het niet om aan de bloedafname gestelde eisen. Het punt is dat de wettelijk bepaalde situatie waarin een weigering zich te onderwerpen aan een bevolen bloedonderzoek op grond van artikel 176 lid 4 van de Wegenverkeerswet strafbaar is gesteld, zich -uitgaande van de vaststellingen van het hof- niet heeft voorgedaan. Daarvoor is, voor zover hier relevant, immers nodig dat op grond van artikel 163 lid 5 en lid 6 een bevel tot onderwerping aan bloedonderzoek kon worden gegeven. Aan het feit dat de verdachte zijn weigering niet heeft gegrond op de niet-naleving van een of meer van de aan de bloedafname gestelde eisen, komt in de context waarop het hof zijn oordeel baseert, naar mijn mening geen betekenis toe.

21. Gezien de uit de bewijsmiddelen naar voren komende toedracht is niet ondenkbaar dat de verbalisanten hebben afgezien van ademonderzoek vanwege het feit dat de verdachte daar aanvankelijk niet aan kon meewerken wegens bewusteloosheid. Door die aan het verzoek om medewerking aan bloedafname voorafgaande episode hebben de opsporingsambtenaren wellicht in redelijkheid kunnen aannemen te verkeren in de situatie waarin niet alsnog een ademonderzoek zou zijn aangewezen (vgl. HR 1 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5611). Daargelaten of in dat geval de conclusie een andere strekking moet hebben, vind ik in de overwegingen van het hof evenwel onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat zijn beoordeling daarop berust.

22. Het middel slaagt.

The post Bloedonderzoek ipv ademanalyse appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bloedonderzoek-ipv-ademanalyse/feed/ 0
Weigering niet bij verdachte die niet in staat moet worden geacht zijn wil kenbaar te maken ten gevolge van overmatig alcoholgebruik. https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/weigering-niet-bij-verdachte-die-niet-in-staat-moet-worden-geacht-zijn-wil-kenbaar-te-maken-ten-gevolge-van-overmatig-alcoholgebruik/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/weigering-niet-bij-verdachte-die-niet-in-staat-moet-worden-geacht-zijn-wil-kenbaar-te-maken-ten-gevolge-van-overmatig-alcoholgebruik/#respond Tue, 13 Jun 2023 21:29:14 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4167 Als een verdachte niet in staat moet wast zijn wil kenbaar te maken ten gevolge van overmatig alcoholgebruik kan niet veroordeeld worden voor het weigeren van de ademanalyse. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad komt ook deze categorie in aanmerking voor vervolging op grond van artikel 163, lid 9 WVW 1994, strafbaar gesteld in artikel 176, lid 3 WVW […]

The post Weigering niet bij verdachte die niet in staat moet worden geacht zijn wil kenbaar te maken ten gevolge van overmatig alcoholgebruik. appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Als een verdachte niet in staat moet wast zijn wil kenbaar te maken ten gevolge van overmatig alcoholgebruik kan niet veroordeeld worden voor het weigeren van de ademanalyse. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad komt ook deze categorie in aanmerking voor vervolging op grond van artikel 163, lid 9 WVW 1994, strafbaar gesteld in artikel 176, lid 3 WVW 1994.
Het criterium om te bepalen of verdachte onder het negende lid of onder de regeling van het tweede of het zesde lid valt, ligt met name in de aanspreekbaarheid van de verdachte. Reageert hij niet of geeft hij – al dan niet daarnaar gevraagd – aan dat hij niet begrijpt wat er gebeurt, dan moet worden overgegaan naar de regeling van artikel 163, lid 9 WVW 1994. Ook hier is het oordeel van de arts die de bloedproef moet afnemen een goede maatstaf bij de beantwoording van de vraag of verdachte simuleert. Een en ander moet dan ook in het proces-verbaal verwerkt worden.

The post Weigering niet bij verdachte die niet in staat moet worden geacht zijn wil kenbaar te maken ten gevolge van overmatig alcoholgebruik. appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/weigering-niet-bij-verdachte-die-niet-in-staat-moet-worden-geacht-zijn-wil-kenbaar-te-maken-ten-gevolge-van-overmatig-alcoholgebruik/feed/ 0
Weigeren van de ademanalyse alleen strafbaar indien sprake is van opzet https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/weigeren-van-de-ademanalyse-alleen-strafbaar-indien-sprake-is-van-opzet/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/weigeren-van-de-ademanalyse-alleen-strafbaar-indien-sprake-is-van-opzet/#respond Sat, 25 Feb 2023 15:33:47 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4156 Het weigeren van de ademanalyse is enkel strafbaar als de verdachte ook opzet heeft gehad om te weigeren. Dat moet concreet blijken uit het proces-verbaal van de politie. Als de verdachte wel meewerkt, maar wanneer het blazen op het ademanalyseapparaat niet lukt, dan is de weigering niet strafbaar. Dit volgt ook uit een arrest van […]

The post Weigeren van de ademanalyse alleen strafbaar indien sprake is van opzet appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>

Het weigeren van de ademanalyse is enkel strafbaar als de verdachte ook opzet heeft gehad om te weigeren. Dat moet concreet blijken uit het proces-verbaal van de politie. Als de verdachte wel meewerkt, maar wanneer het blazen op het ademanalyseapparaat niet lukt, dan is de weigering niet strafbaar. Dit volgt ook uit een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, van 5 januari 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:27:

“Het hof stelt voorop dat overtreding van artikel 163, tweede lid, WVW 1994 ingevolge artikel 176, derde lid in verbinding met artikel 178, eerste lid, WVW 1994, als misdrijf strafbaar is gesteld. Het weigeren van de ademanalyse, is, anders dan de advocaat-generaal heeft gesteld, enkel strafbaar indien sprake is van opzet (vgl. ECLI:NL:HR:2007:AZ6664).
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het dossier onvoldoende welke concrete omstandigheden -waaronder het gedrag van de verdachte – maken dat daaruit feitelijk kan worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk de ademanalyse heeft geweigerd. In het proces-verbaal van de politie staat vermeld dat aan de verdachte na eerste mislukte pogingen is uitgelegd dat hij goed zijn best moet doen, dat hij moet uitademen op het ademanalyseapparaat en niet voorafgaand aan zijn blaaspoging, en voorts dat de verbalisant zag en hoorde dat de verdachte meermalen, ondanks de aanwijzingen, geen goed ademmonster kon produceren. Daaruit valt niet af te leiden dat de verdachte opzettelijk geweigerd heeft en evenmin dat hij het opzet daarop in voorwaardelijke zin heeft gehad. De verdachte moet aldus worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.”

The post Weigeren van de ademanalyse alleen strafbaar indien sprake is van opzet appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/weigeren-van-de-ademanalyse-alleen-strafbaar-indien-sprake-is-van-opzet/feed/ 0
Met draaiende motor stilstaan – bestuurder? – rijden onder invloed van alcohol of drugs? https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/met-draaiende-motor-stilstaan-bestuurder-rijden-onder-invloed-van-alcohol-of-drugs/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/met-draaiende-motor-stilstaan-bestuurder-rijden-onder-invloed-van-alcohol-of-drugs/#respond Wed, 13 Apr 2022 09:23:19 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4059 Regelmatig komt het voor dat iemand slechts met draaiende motor stilstaat op een parkeerplaats zonder de auto te hebben verplaatst en dat de politie die persoon toch verplicht om mee te werken aan een ademanalyse. Op zich kan de politie bij een verdenking van het rijden onder invloed een verdachte al verplichten om mee te […]

The post Met draaiende motor stilstaan – bestuurder? – rijden onder invloed van alcohol of drugs? appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>

Regelmatig komt het voor dat iemand slechts met draaiende motor stilstaat op een parkeerplaats zonder de auto te hebben verplaatst en dat de politie die persoon toch verplicht om mee te werken aan een ademanalyse. Op zich kan de politie bij een verdenking van het rijden onder invloed een verdachte al verplichten om mee te werken aan de ademanalyse, dus ons advies is altijd om zeker mee te werken aan de ademanalyse, maar later kan de verdachte dan niet veroordeeld worden voor het rijden onder invloed. Die persoon kan juridisch dan niet worden aangemerkt als bestuurder.

Lees meer

The post Met draaiende motor stilstaan – bestuurder? – rijden onder invloed van alcohol of drugs? appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/met-draaiende-motor-stilstaan-bestuurder-rijden-onder-invloed-van-alcohol-of-drugs/feed/ 0
Bloedmonster niet binnen 2 weken onderzocht door laboratorium in Mönchengladbach leidt tot vrijspraak https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bloedmonster-niet-binnen-2-weken-onderzocht-door-laboratorium-in-monchengladbach-leidt-tot-vrijspraak/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bloedmonster-niet-binnen-2-weken-onderzocht-door-laboratorium-in-monchengladbach-leidt-tot-vrijspraak/#respond Thu, 22 Apr 2021 22:15:42 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=3953 Naar vaste jurisprudentie leidt niet-naleving van een voorschrift dat behoort tot de strikte waarborgen waarmee een bloedonderzoek is omringd tot vrijspraak. In dat geval is geen sprake van een onderzoek in de zin van artikel 8, tweede lid, WVW. Niet ieder voorschrift behoort tot dit stelsel van strikte waarborgen. “Daarnaast is het zo”, in de […]

The post Bloedmonster niet binnen 2 weken onderzocht door laboratorium in Mönchengladbach leidt tot vrijspraak appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>

Naar vaste jurisprudentie leidt niet-naleving van een voorschrift dat behoort tot de strikte waarborgen waarmee een bloedonderzoek is omringd tot vrijspraak. In dat geval is geen sprake van een onderzoek in de zin van artikel 8, tweede lid, WVW. Niet ieder voorschrift behoort tot dit stelsel van strikte waarborgen. “Daarnaast is het zo”, in de woorden van advocaat-generaal Knigge, “dat de niet-naleving van een doorgaans als ‘strikte waarborg’ aan te merken voorschrift niet steeds dwingt tot de conclusie dat het bestanddeel ‘onderzoek’ niet kan worden bewezenverklaard. Indien, ondanks het niet-naleven van het desbetreffende voorschrift, toch verwezenlijkt is wat dat voorschrift bedoelt te waarborgen, vormt die niet-naleving geen beletsel voor een bewezenverklaring. Dit kan zich voordoen bij voorschriften die de betrouwbaarheid van het onderzoek indirect beogen te waarborgen” (conclusie bij HR 7.4.2020, NJ 2020/161). Het hof Den Haag heeft nu bepaald dat de 90 minuten termijn niet tot die strikte waarborgen behoort, maar wel de termijn voor het Duitse laboratorium om binnen 2 weken het bloedmonster te onderzoeken.

Wettelijk kader

Artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 houdt onder meer in:

1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht. (…)
5. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.
Artikel 12 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit) houdt onder meer in:

1. Ten behoeve van het bloedonderzoek neemt een arts of verpleegkundige door middel van een venapunctie twee buisjes bloed van de verdachte af (…)
3. Indien het bloedonderzoek is gericht op de vaststelling van het gebruik van een of meer van de in artikel 2 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0038936/2018-03-15) aangewezen stoffen, geschiedt de bloedafname uiterlijk binnen anderhalf uur nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek als bedoeld in artikel 4 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0038936/2018-03-15) of 8 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0038936/2018-03-15) of, indien die vordering niet is gedaan, binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. Van die termijn kan alleen vanwege bijzondere omstandigheden worden afgeweken. (…)

Artikel 13 van dit Besluit houdt onder meer in:

1 Bij de bloedafname, bedoeld in artikel 12, eerste lid (https://wetten.overheid.nl/BWBR0038936/2018-03-15) , is een opsporingsambtenaar aanwezig, die: (…)

d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid (https://wetten.overheid.nl/BWBR0038936/2018-03-15) .

Artikel 15 van dit Besluit houdt onder meer in:

Het laboratorium waaraan de onderzoeker, bedoeld in artikel 14, eerste lid (https://wetten.overheid.nl/BWBR0038936/2018-03-15) , is verbonden, legt na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed de volgende gegevens in een bestand vast:

 a. de datum van ontvangst van de buisjes of het buisje, (…)

Artikel 16 van dit Besluit houdt onder meer in:

1. De onderzoeker, bedoeld in artikel 14, eerste lid (https://wetten.overheid.nl/BWBR0038936/2018-03-15) , verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed. De methode die hij voor het bloedonderzoek hanteert, voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen. (…)

Casus

Het hof gaat, voor zover van belang, uit van de volgende vaststaande feiten:

De verbalisanten hebben de verdachte als bestuurder van een motorvoertuig op 12 april 2019 doen stilhouden. Om 8:15 uur is ter plaatse een speekseltest afgenomen. Op het politiebureau te Voorburg is om 9:50 uur bloed afgenomen. Op dezelfde dag is een aanvraag laboratoriumonderzoek gedaan. Het verdachte betreffende bloedblok is door het laboratorium te Mönchengladbach op 16 april 2019 (zoals volgt uit de vrachtbrief) of 23 april 2019 (zoals volgt uit het rapport opgemaakt door het laboratorium) ontvangen. Het rapport is op 8 mei 2019 opgemaakt. Deze uitslag is op 9 mei 2019 door de Eenheid Den Haag van de Nationale Politie ontvangen. Op 20 mei 2019 is de verdachte in kennis gesteld van de uitslag van het onderzoek en van het recht op een tegenonderzoek.

90-minuten termijn geschonden

Vaststaat dat de 90-minuten termijn genoemd in artikel 12 van het Besluit met 5 minuten is overschreden. Deze termijn beoogt te bewerkstelligen dat een verdachte zo kort mogelijk en zo min mogelijk onnodig van zijn vrijheid wordt beroofd. Ook beoogt dit voorschrift te bewerkstelligen dat de factor tijd zo min mogelijk in het voordeel van een verdachte is en deze niet ten onrechte vrijuit gaat, doordat de werkzame stof van een bewustzijnsbeïnvloedend middel met het tijdsverloop wordt afgebroken. Dit brengt mee dat de 90-minuten termijn niet kan worden aangemerkt als een voorschrift dat behoort tot de strikte waarborgen waarmee een bloedonderzoek is omringd en dat beoogt de betrouwbaarheid van dat onderzoek direct of indirect te waarborgen. Het niet in acht nemen van deze termijn kan derhalve niet tot vrijspraak leiden. Weliswaar vormt de overschrijding van deze termijn een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, maar gelet op het hiervoor besproken belang dat het geschonden voorschrift dient, de zeer geringe ernst van het verzuim en het nagenoeg ontbreken van door het verzuim veroorzaakt nadeel, is het hof van oordeel dat met het constateren van het verzuim kan worden volstaan.

Niet voldaan aan eis van onderzoek door laboratorium binnen 2 weken

Het hof neemt tot uitgangspunt dat op 12 april 2019 een laboratoriumonderzoek van het bloed is aangevraagd. Het hof begrijpt dat indertijd de buisjes bloed op een vaste temperatuur van -20 graden Celsius werden ingevroren en bewaard tot aan het vervoer. Het vervoer naar Mönchengladbach vond eens per week via een koerier plaats, terwijl de buisjes bloed tijdens het vervoer met koudijs waren omgeven. De buisjes bloed werden in het laboratorium van ontvangst voorafgaand en na afloop van het onderzoek bewaard op -20 graden Celsius.

Indien de politieambtenaar de buisjes met de eerste op 12 april 2019 volgende zending heeft meegestuurd en de buisjes op 16 april 2019 zijn ontvangen, heeft deze ambtenaar de buisjes zo spoedig mogelijk doen bezorgen bij het laboratorium als bedoeld in artikel 13 van het Besluit. Indien deze buisjes een week later zijn verzonden, lijkt het erop dat deze verzending niet zo spoedig als mogelijk heeft plaatsgevonden.

Ingevolge artikel 15 van het Besluit is het de onderzoeker die de datum van ontvangst van de buisjes dient vast te leggen. Het rapport vermeldt als datum van ontvangst 23 april 2019. Indien deze opgave niet correct zou zijn gedaan en de buisjes een week eerder zijn afgeleverd, zoals blijkt uit de vrachtbrief van het koeriersbedrijf, is dit een schending van artikel 15 van het Besluit.

Indien de buisjes op 16 april 2019 zijn ontvangen, heeft het bloedonderzoek niet binnen twee weken na ontvangst plaatsgevonden en is door het laboratorium gehandeld in strijd met artikel 16 van het Besluit, doordat de gestelde termijn met een week overschreden is. Indien de buisjes bloed op 23 april 2019 zijn ontvangen, is de termijn van twee weken voor het verrichten van het bloedonderzoek precies gehaald (ervan uitgaande dat deze termijn aanvangt op de dag na ontvangst). Dat in dit geval de datum waarop het onderzoek aan het bloed is verricht afwijkt van de datum waarop het rapport is opgemaakt, blijkt niet.

Kern van het probleem is in dit geval de deugdelijkheid van de administratie van verzending vanuit Nederland, ontvangst van het bloed in Duitsland, de eventuele doorzending van het bloed vanuit Mönchengladbach naar een zusterlaboratorium in Dessau en daarmee, alles bijeengenomen, van de controle op door Nederland naar het buitenland verzonden bloed. Gegeven het feit dat het gaat om buisjes met bloed, humaan lichaamsmateriaal, dat niet op vrijwillige basis, maar op last van de wetgever wordt afgegeven ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten, dient daarmee overeenkomstig het Besluit op zorgvuldige en (ook achteraf) controleerbare wijze te worden omgegaan. Dat is in dit geval in onvoldoende mate gebeurd zoals blijkt uit het hier bovenstaande.

Hoewel de deugdelijkheid van het laboratoriumonderzoek en de daardoor gegenereerde uitslag op zichzelf niet ter discussie staat en betoogd zou kunnen worden dat de geschonden voorschriften de betrouwbaarheid van het onderzoek slechts indirect beogen te waarborgen, miskent dit betoog in dit geval enerzijds het gedwongen karakter van de afgifte van bloed door een verdachte en anderzijds het gegeven dat dit bloed, humaan lichaamsmateriaal, buiten de rechtssfeer van de Nederlandse staat wordt gebracht en de algehele administratie van wat er wanneer waar met het te onderzoeken bloed gebeurt in dit geval niet sluitend blijkt te zijn. Minst genomen geldt dat wanneer buisjes bloed buiten de rechtssfeer van de Nederlandse staat worden gebracht, de hiervoor besproken voorschriften behoren tot het stelsel van strikte waarborgen waarvan de niet naleving meebrengt dat het bestanddeel ‘onderzoek’ in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 niet is nageleefd. Gegeven hetgeen hierboven is besproken leidt dit tot de slotsom dat het onderzoek aan het op 12 april 2019 afgenomen bloed dient te worden uitgesloten van het bewijs.

The post Bloedmonster niet binnen 2 weken onderzocht door laboratorium in Mönchengladbach leidt tot vrijspraak appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bloedmonster-niet-binnen-2-weken-onderzocht-door-laboratorium-in-monchengladbach-leidt-tot-vrijspraak/feed/ 0
Hoger alcoholgehalte na gastric bypass https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/hoger-alcoholgehalte-na-gastric-bypass/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/hoger-alcoholgehalte-na-gastric-bypass/#respond Fri, 16 Apr 2021 21:53:54 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=3948 Een gastric bypass heeft gevolgen voor de verwerking van voedingsstoffen. Een gastric bypass heeft ook gevolgen bij gebruik van alcohol. Na een gastric bypass bereikt het alcoholniveau in je bloed een snellere en hogere piek. De alcohol blijft ook langer in het lichaam aanwezig. Concreet betekent dit dat iemand na een kleine hoeveelheden alcohol dronken […]

The post Hoger alcoholgehalte na gastric bypass appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Een gastric bypass heeft gevolgen voor de verwerking van voedingsstoffen. Een gastric bypass heeft ook gevolgen bij gebruik van alcohol. Na een gastric bypass bereikt het alcoholniveau in je bloed een snellere en hogere piek. De alcohol blijft ook langer in het lichaam aanwezig. Concreet betekent dit dat iemand na een kleine hoeveelheden alcohol dronken kan zijn. Ook op het alcoholgehalte heeft een gastric bypass effect. Iemand komt eerder tot een hoger alcoholgehalte en het blijft langer hangen.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2019:4598

The post Hoger alcoholgehalte na gastric bypass appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/hoger-alcoholgehalte-na-gastric-bypass/feed/ 0
Bevel of vordering met kenbare verplichting tot medewerking vereist voor bewezenverklaring weigering medewerking alcoholonderzoek https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bevel-of-vordering-met-kenbare-verplichting-tot-medewerking-vereist-voor-bewezenverklaring-weigering-medewerking-alcoholonderzoek/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bevel-of-vordering-met-kenbare-verplichting-tot-medewerking-vereist-voor-bewezenverklaring-weigering-medewerking-alcoholonderzoek/#respond Mon, 25 Jan 2021 19:52:52 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=3932 In de hiervoor geciteerde bewijsoverweging heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de gebruikte term (‘vordering’ of ‘bevel’) niet doorslaggevend is voor de toepasselijkheid van art. 163 WVW 1994, maar dat doorslaggevend is of sprake is geweest van een voor de betrokkene kenbare opdracht waaraan hij verplicht was gevolg te geven. In zoverre getuigt het oordeel van het […]

The post Bevel of vordering met kenbare verplichting tot medewerking vereist voor bewezenverklaring weigering medewerking alcoholonderzoek appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
In de hiervoor geciteerde bewijsoverweging heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de gebruikte term (‘vordering’ of ‘bevel’) niet doorslaggevend is voor de toepasselijkheid van art. 163 WVW 1994, maar dat doorslaggevend is of sprake is geweest van een voor de betrokkene kenbare opdracht waaraan hij verplicht was gevolg te geven. In zoverre getuigt het oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting. Als verbalisanten abusievelijk de term ‘vordering’ hebben gebruikt, zal aldus uit de bewijsmiddelen moeten kunnen worden afgeleid dat het in wezen gaat om een bevel, waarmee een voor de verdachte kenbare verplichting tot medewerking in het leven is geroepen.

20. Het in de uitspraak besloten liggende oordeel van het hof dat in dezen sprake is van een bevel als bedoeld in art. 163 WVW 1994 is niet onbegrijpelijk. Het hof heeft immers vastgesteld dat in het kruisjesformulier (bewijsmiddel 2) staat vermeld dat aan de verdachte een bevel ademanalyse is gegeven en dat het de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat aan hem, op het moment dat aan hem de vordering werd gegeven, geen vrijblijvend verzoek tot medewerking is gedaan (Vgl. HR 12 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6178, NJ 2006/564.) De verdachte heeft in dit verband verklaard dat hij “moest” blazen (bewijsmiddel 1).

Wettelijk kader bij weigering alcoholonderzoek

– Art. 163, eerste en tweede lid, WVW 1994:

“1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a (…).

2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.”

9. Overtreding van het bepaalde in art. 163, tweede lid, WVW 1994 is in art. 176, vierde lid, WVW 1994 strafbaar gesteld.

10. Ik merk nog op dat een bestuurder van een voertuig ingevolge art. 160, vijfde lid, WVW 1994 op eerste vordering verplicht is zijn of haar medewerking te verlenen aan een voorlopig ademonderzoek. Uit de bewijsmiddelen volgt dat eerst sprake is geweest van een dergelijke vordering. De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op het niet voldoen aan een – nadien gegeven – bevel in de zin van art. 163, tweede lid, WVW 1994.

Bevel en verplicht

In art. 163, tweede lid, WVW 1994 worden de termen ‘bevel’ en ‘verplicht’ gebruikt. De combinatie van deze termen maakt duidelijk dat degene tot wie het bevel is gericht geen eigen beslissingsruimte heeft; hij of zij zal daaraan moeten voldoen.

Er wordt aansluiting gezocht bij de strafbaarstelling van art. 184 Sr:
Art. 184 Sr stelt – kort samengevat – strafbaar het opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten. Met het hof kan worden geconstateerd dat zowel het niet voldoen aan een bevel als het niet voldoen aan een vordering op grond van deze bepaling strafbaar is. Tegelijkertijd rijst de vraag waarom in die bepaling de term ‘vordering’ naast de term ‘bevel’ is opgenomen als deze zouden kunnen worden gelijkgeschakeld. De nevenschikking in art. 184 Sr zou als een contra-indicatie kunnen worden opgevat om in een bepaling als art. 163 WVW 1994, waarin uitsluitend de term ‘bevel’ is opgenomen, het begrip ‘vordering’ in te lezen.

Naast de systematische interpretatie, biedt een grammaticale interpretatie steun aan de opvatting van de steller van het middel dat beide begrippen niet volledig kunnen worden gelijkgeschakeld. Van Dale verstaat onder ‘vorderen’ immers “eisen, vragen”, terwijl een ‘bevel’ wordt omschreven als een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden. Het verschil wordt ook duidelijk als de begrippen tegen de achtergrond van het procesrecht worden bezien. In een procedure vordert een procespartij, terwijl de rechter bevelen kan geven. Aan een dergelijke vordering hoeft geen gevolg te worden gegeven, aan een rechterlijk bevel wel. Aldus bezien, zijn er contexten waarin het begrip ‘bevel’ een meer dwingend karakter heeft dan de term ‘vordering’.

In dit verband verdient de wetsgeschiedenis van art. 184 Sr de aandacht. In het Oorspronkelijk Regeringsontwerp luidde het toenmalige art. 206:

“Hij die opzettelijk niet voldoet aan eene vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, of die opzettelijk eenige handeling, door dien ambtenaar ondernomen ter uitvoering van eenig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste zes honderd gulden1.”

De Commissie van Rapporteurs uit de Tweede Kamer betwijfelde of onder ‘vordering’ ook een ‘bevel’ kon worden begrepen. Teneinde alle twijfel weg te nemen of onder ‘vordering’ ook een ‘bevel’ te begrijpen is, werd aanbevolen in de bepaling “te lezen: bevel of vordering”. (H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, tweede deel, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink 1891, p. 182).

Het naast elkaar bestaan van de termen ‘vordering’ en ‘bevel’ in art. 184 Sr komt aldus niet voort uit de gedachte dat beide begrippen wezenlijk verschillend van aard zijn. De Commissie van Rapporteurs zag het begrip ‘vordering’ kennelijk als het genusbegrip en de term ‘bevel’ als een species. Daarmee is evenwel nog niet gezegd dat elke vordering ook als een bevel kan worden gezien.

Machielse merkt in dit verband op dat met het begrip ‘vordering’ in art. 184 Sr niet anders bedoeld kan zijn dan een vordering waaraan gevolg gegeven moet worden en dat de toevoeging van de term ’bevel’ “nauwelijks noodzakelijk” was (A.J. Machielse, in: Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, aant. 6 bij art. 184 Sr (actueel t/m 26 maart 2018).).

Gelet op de ratio van art. 184 Sr, de bescherming van het openbaar gezag, ligt het inderdaad bepaald niet voor de hand aan te nemen dat de term ‘vordering’ in deze bepaling meer vrijblijvendheid impliceert dan de term ‘bevel’. In beide gevallen bestaat een verplichting daaraan gevolg te geven. Dat geldt ook voor een vordering op de voet van art. 160, vijfde lid, WVW 1994. In geval beslissingsruimte zou worden aangenomen voor degene tot wie de vordering is gericht, zou de strafbaarstelling haar doel voorbijschieten.

The post Bevel of vordering met kenbare verplichting tot medewerking vereist voor bewezenverklaring weigering medewerking alcoholonderzoek appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bevel-of-vordering-met-kenbare-verplichting-tot-medewerking-vereist-voor-bewezenverklaring-weigering-medewerking-alcoholonderzoek/feed/ 0
OM niet-ontvankelijk vanwege recidiveregeling https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/om-niet-ontvankelijk-vanwege-recidiveregeling/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/om-niet-ontvankelijk-vanwege-recidiveregeling/#respond Thu, 22 Oct 2020 07:53:44 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=3912 De recidiveregeling van artikel 123b WVW heeft tot gevolg dat het rijbewijs, bij een tweede veroordeling door de rechter vanwege rijden onder invloed van alcohol of drugs, ongeldig wordt verklaard na het onherroepelijk worden van de uitspraak. Het vervelend van de recidiveregeling is dat een rechter hier verder geen of slechts beperkt invloed op heeft. […]

The post OM niet-ontvankelijk vanwege recidiveregeling appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
De recidiveregeling van artikel 123b WVW heeft tot gevolg dat het rijbewijs, bij een tweede veroordeling door de rechter vanwege rijden onder invloed van alcohol of drugs, ongeldig wordt verklaard na het onherroepelijk worden van de uitspraak. Het vervelend van de recidiveregeling is dat een rechter hier verder geen of slechts beperkt invloed op heeft. Zelfs waar de rechter bepaalt dat u het rijbewijs mag behouden of terugkrijgt, wordt dit rijbewijs na het onherroepelijk worden van de uitspraak toch afgepakt omdat het dan van rechtswege ongeldig wordt, dit terwijl iedereen het er al over eens is dat de recidiveregeling moet worden afgeschaft. Toch zijn er nog wel mogelijkheden om onder de recidiveregeling uit te komen. De rechter kan op twee manieren de recidiveregeling buiten spel zetten.

  1. Door (bij alcohol) slechts een alcoholgehalte van meer dan 220 ug/l (of bij beginnend bestuurders 88 ug/l) bewezen te verklaren in plaats van het daadwerkelijke alcoholgehalte, kan de recidiveregeling worden voorkomen nu art. 123b WVW die variant niet noemt
  2. Door het OM niet-ontvankelijk te verklaren

Dat laatste gebeurde in een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, van 5 juni 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:8886. De rechtbank overwoog het volgende:

“Ter terechtzitting is namens de verdachte bepleit het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging omdat het handelen van het Openbaar Ministerie in strijd is met beginselen van een goede procesorde en geen redelijk denkend lid van het openbaar ministerie tot een vervolgingsbeslissing had kunnen komen, één en ander zoals uiteengezet
in de pleitnotitie.

Aan de hand van na te noemen feiten, die de politierechter vaststelt op basis van het dossier en het verhandelde op de terechtzitting, overweegt de politierechter het volgende. De politierechter stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging).

De politierechter stelt vast dat in deze zaak:

  • verdachte wordt verweten dat hij op 6 oktober 2018 onder invloed van alcohol heeft gereden, hetgeen hij ook bekent;
  • verdachte op 10 mei 2017 een strafbeschikking van € 300.- wegens het rijden onder invloed met een AAG van 275 Ug/l opgelegd heeft gekregen. Daarbij is hem niet medegedeeld dat bij daarmee een eerste strafpunt in het kader van de recidiveregeling van 123b WvW 1994 opliep;
  • verdachte op 6 oktober 2018 heeft gereden met een BAG dat na tegenonderzoek 1,31 promille bleek te zijn. Omdat de grens voor het tweede strafpunt bij 1,3 promille ligt, wordt het rijbewijs van verdachte bij een onherroepelijke veroordeling ten gevolge van de recidiveregeling van rechtswege ongeldig;
  • 1,3 promille eveneens de grens is waarbij na een melding ex artikel 130 WvW 1994 het CBR besluit tot een psychiatrisch onderzoek naar de rijgeschiktheid. Verdachte heeft dat onderzoek ex artikel 131 WvW 1994 reeds ondergaan, met als uitkomst dat hij door het CBR rijgeschikt is verklaard. Verdachte heeft zijn rijbewijs op 20 februari 2019 teruggekregen op de voorwaarde dat hij een EMA cursus zou volgen. De EMA cursus heeft verdachte op 24 april 2019 gevolgd.

Op zich levert het feit dat een bestuurder zich zowel bestuursrechtelijk aan een onderzoek naar de rijgeschiktheid door het CBR moet onderwerpen als strafrechtelijk vervolgd wordt, geen vervolgingsbeletsel op. In casu is echter het onderzoek naar de rijgeschiktheid al geheel succesvol afgerond voordat het Openbaar Ministerie besluit tot vervolging dan wel deze voortzet, terwijl daarbij vaststaat dat die vervolging, zonder dat daarbij door het Openbaar Ministerie of de rechter rekening kan worden gehouden met de omstandigheid dat betrokkene reeds onderzocht en geschikt verklaart is, van rechtswege zal leiden tot verval van de geldigheid van het rijbewijs. Bovendien gaat het om een overschrijding met slechts 0,01 promille waardoor verdachte binnen het bereik van de recidiveregeling valt, is het evident dat toepassing van de recidiveregeling geen toegevoegde waarde heeft omdat immers de rijgeschiktheid van verdachte reeds is vastgesteld en is er sprake van een groot persoonlijk belang voor behoud van zijn rijbewijs in verband met zijn baan. Namens verdachte is dan ook verzocht een alternatieve afdoening door middel van een transactie of een (voorwaardelijk) sepot, hetgeen door het Openbaar Ministerie is afgewezen. De politierechter is gelet op bovenstaande omstandigheden van oordeel dat in casu de vervolging van de verdachte is ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In deze zaak is naar het oordeel van politierechter — alles overwegende — sprake van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing dat de (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. Gelet op het voorgaande, is de politierechter van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte behoort te worden verklaard.”

En op die manier kwam de verdachte toch onder de recidiveregeling uit.

The post OM niet-ontvankelijk vanwege recidiveregeling appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/om-niet-ontvankelijk-vanwege-recidiveregeling/feed/ 0