Advocaat Verkeersstrafrecht https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ Fri, 16 Feb 2024 13:53:59 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.6 Met buitenlands rijbewijs kan in Nederland ongeldig verklaard rijbewijs niet worden omzeild https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/met-buitenlands-rijbewijs-kan-in-nederland-ongeldig-verklaard-rijbewijs-niet-worden-omzeild/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/met-buitenlands-rijbewijs-kan-in-nederland-ongeldig-verklaard-rijbewijs-niet-worden-omzeild/#respond Fri, 16 Feb 2024 13:53:59 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4227 Is het mogelijk om met een in het buitenland gehaald rijbewijs in Nederland te rijden, terwijl het Nederlandse rijbewijs eerder ongeldig is verklaard en nog steeds ongeldig is. Die vraag krijgen we vaker. Het antwoord daarop is nee. Ook dat wordt gezien als het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs.. In HR 24 januari 2024,  […]

The post Met buitenlands rijbewijs kan in Nederland ongeldig verklaard rijbewijs niet worden omzeild appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Is het mogelijk om met een in het buitenland gehaald rijbewijs in Nederland te rijden, terwijl het Nederlandse rijbewijs eerder ongeldig is verklaard en nog steeds ongeldig is. Die vraag krijgen we vaker. Het antwoord daarop is nee.
Ook dat wordt gezien als het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs..

In HR 24 januari 2024,  ECLI:NL:HR:2023:69 overwoog de Hoge Raad als volgt:

“Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat de bestuurder van wie het Nederlandse rijbewijs ongeldig is verklaard maar die daarnaast beschikt over een geldig buitenlands rijbewijs, zich niet schuldig maakt aan het strafbare feit van artikel 9 lid 2, eerste volzin, WVW 1994. Deze opvatting is onjuist.”

In de conclusie bij dit arrest wordt uitvoeriger hierop ingegaan:

6De tenlastelegging in deze zaak is toegesneden op de eerste volzin van art. 9 lid 2 WVW 1994. Ter beantwoording van de vraag of die strafbepaling ook toepassing kan vinden indien iemand naast zijn Nederlandse rijbewijs ook over een buitenlands rijbewijs beschikt, is zowel een grammaticaal perspectief als het perspectief van de ratio legis mogelijk. Voor wat betreft dat eerste merk ik op dat voor strafbaarheid op grond van de eerste volzin van art. 9 lid 2 WVW 1994 wordt vereist dat “een” op naam van de verdachte gesteld rijbewijs ongeldig is “verklaard”. Van belang is het gebruik van het woord “een”, dat als telwoord (één) kan worden begrepen. Wanneer het als telwoord wordt gelezen vereist art. 9 lid 2 slechts dat één rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard (dus niet: al zijn rijbewijzen). Deze lezing brengt dan mee dat het voor strafbaarheid op grond van art. 9 lid 2 WVW 1994 niet disculperend werkt als de verdachte nog over een alternatief – buitenlands3 – rijbewijs beschikt.

3.7Ditzelfde resultaat wordt bereikt als het woord “een” als een onbepaald lidwoord wordt gelezen. In dit verband wijs ik er op dat de in art. 9 lid 2 WVW gebezigde formulering correspondeert met het systeem van vordering en ongeldigverklaring uit de artikelen 130-134 WVW 1994. Deze artikelen maken eerst de invordering van het rijbewijs mogelijk (art. 130 lid 2 WVW) 1994 en vervolgens, al dan niet na een onderzoek, de ongeldigverklaring van dat rijbewijs (art. 132 lid 2 of art. 134 lid 2 WVW 1994). Afgaande op de wettekst is dus – wat de Wegenverkeerswet 1994 betreft4– niet (langer) vereist dat het ongeldig verklaarde rijbewijs een bepaaldelijk aan te wijzen Nederlands rijbewijs is, afgegeven door een Nederlandse autoriteit. Het kan – zo stellen art. 9 lid 9 en art. 134 lid 9 WVW 1994 nog eens buiten twijfel – ook om een buitenlands rijbewijs gaan. Dit sluit aan bij de – hieronder nog te bespreken – ratio van de wet, die er kort gezegd toe strekt om mensen die gebleken onvoldoende rijvaardig of –geschikt zijn te verbieden achter het stuur plaats te nemen.

3.8Eerst nog het gebruik van het begrip “ongeldig is verklaard”. In dit begrip is het verschil in strafbaarheid tussen de eerste en de tweede volzin van art. 9 lid 2 WVW 1994 gelegen (de tweede volzin vereist dat iemands rijbewijs zijn geldigheid heeft verloren). Voor strafbaarheid op grond van de eerste volzin is aldus een actieve handeling nodig. Dit vereiste van de actieve handeling van ongeldigverklaring maakt opnieuw duidelijk dat het voor strafbaarheid niet doorslaggevend is of iemand wel of niet een rijbewijs in zijn bezit heeft, maar dat strafbaarheid afhangt van de vraag of iemands rijbewijs door de handeling van ongeldigverklaring is getroffen. Waar dit enerzijds meebrengt dat iemand zonder geldig rijbewijs (bijvoorbeeld omdat dit is verlopen) niet strafbaar kan zijn op grond van art. 9 lid 2 WVW 1994, is de spiegelbeeldige consequentie hiervan ook dat iemand strafbaar kan zijn omdat een van zijn rijbewijzen ongeldig is verklaard, ongeacht de vraag of hij naast dat rijbewijs nog over andere rijbewijzen beschikte.

3.9Al met al wijst opname in de delictsomschrijving van zowel het woord “een” – zowel wanneer dit als telwoord als wanneer dit als onbepaald lidwoord wordt gelezen – als het woord “ongeldigverklaard” er dus op dat het voor strafbaarheid op de voet van art. 9 lid 2 WVW 1994 niet uitmaakt of iemand nog beschikt over een (niet door de ongeldigverklaring getroffen) alternatief geldig rijbewijs.5

3.10Deze grammaticale uitleg van art. 9 lid 2 WVW 1994 sluit naar het mij voorkomt aan bij (de ratio van) het systeem van de Wegenverkeerswet 1994. Dit systeem komt erop neer dat indien het vermoeden rijst dat iemand onvoldoende rijvaardig of rijgeschikt is, onmiddellijk kan worden opgetreden door invordering van het rijbewijs (art. 130 lid 2 WVW 1994), waarna het die persoon verboden is een motorrijtuig te besturen (art. 9 lid 4 WVW 1994). Wanneer het gerezen vermoeden vervolgens wordt bevestigd in een onderzoek (art. 134 lid 2 WVW 1994), of door niet-medewerking aan zo’n onderzoek niet wordt weerlegd (art. 132 lid 2 WVW 1994) volgt ongeldigverklaring. De ratio die uit dit systeem spreekt strekt tot bescherming van de verkeersveiligheid tegen onvoldoende rijvaardige of rijgeschikte bestuurders. Het zou niet bij die ratio passen als iemand ten aanzien van wie het vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid of -geschiktheid is gerezen, of indien dit vermoeden niet is weerlegd of is bevestigd, via de omweg van het aanhouden van een niet-Nederlands rijbewijs alsnog zou mogen rijden. Of iemand hierover beschikt zal over het algemeen op het moment van invordering of ongeldigverklaring ook moeilijk vast te stellen zijn, waardoor er onzekerheid zou kunnen blijven bestaan over de vraag of iemand nog gerechtigd is een motorrijtuig te besturen. Bovendien zou een andere dan de hier door mij verdedigde opvatting meebrengen dat iemand wiens rijbewijs ongeldig is verklaard de in Nederland geldende en met waarborgen omgeven procedure voor het aanvragen van een nieuw rijbewijs zou kunnen afsnijden door het aanvragen van een rijbewijs in het buitenland. Dit lijkt mij onwenselijk.”

The post Met buitenlands rijbewijs kan in Nederland ongeldig verklaard rijbewijs niet worden omzeild appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/met-buitenlands-rijbewijs-kan-in-nederland-ongeldig-verklaard-rijbewijs-niet-worden-omzeild/feed/ 0
Bevel meewerken bloedonderzoek na niet voltooide ademanalyse moet minimaal door brigadier worden gedaan – anders geen weigering https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bevel-meewerken-bloedonderzoek-na-niet-voltooide-ademanalyse-moet-minimaal-door-brigadier-worden-gedaan-anders-geen-weigering/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bevel-meewerken-bloedonderzoek-na-niet-voltooide-ademanalyse-moet-minimaal-door-brigadier-worden-gedaan-anders-geen-weigering/#respond Tue, 05 Dec 2023 15:21:11 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4201 Bij een weigering van het meewerken aan een bloedonderzoek moet u altijd goed opletten of het bevel om mee te werken is gedaan door minimaal een brigadier. In de praktijk zien we vaak dat ook hoofdagenten bevelen om mee te werken aan het bloedonderzoek, maar dat is niet juist. Het werkt als een tweetrapsraket. In […]

The post Bevel meewerken bloedonderzoek na niet voltooide ademanalyse moet minimaal door brigadier worden gedaan – anders geen weigering appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Bij een weigering van het meewerken aan een bloedonderzoek moet u altijd goed opletten of het bevel om mee te werken is gedaan door minimaal een brigadier. In de praktijk zien we vaak dat ook hoofdagenten bevelen om mee te werken aan het bloedonderzoek, maar dat is niet juist.

Het werkt als een tweetrapsraket. In artikel 163 lid 4 WVW wordt dan omschreven idat de verbalisant  de verdachte moet vragen of hij toestemming geeft om mee te werken aan een bloedonderzoek.Als hij daaraan niet meewerkt, moet er op grond van art 163 lid 5 WVW een brigadier komen of hoger die dan een bevel tot medewerking geeft.

In art. 163, lid 5, WVW staat het volgende:
Indien de bestuurder zijn op grond van het vierde lid gevraagde toestemming niet verleent, kan de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of een van de daartoe bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, hem bevelen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek.
Als ambtenaren als bedoeld in artikel 163, vijfde en zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 28a, zesde, negende en tiende lid, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 89, vijfde, achtste en negende lid, van de Spoorwegwet, artikel 48, vijfde, achtste en negende lid, van de Wet lokaal spoor en artikel 11.6, vijfde, achtste en negende lid, van de Wet luchtvaart worden aangewezen de ambtenaren van politie die in schaal 8 of hoger zijn benoemd.

In het geval, bedoeld in het derde lid, dan wel indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan de opsporingsambtenaar de verdachte vragen of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, en artikel 8, derde lid, onderdeel b. Gelijke bevoegdheid heeft de opsporingsambtenaar, indien het vermoeden bestaat dat de verdachte onder invloed van een andere in artikel 8, eerste lid, bedoelde stof dan alcoholhoudende drank verkeert.

In art. 1a van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer staat het volgende:
Als ambtenaren als bedoeld in artikel 163, vijfde en zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 28a, zesde, negende en tiende lid, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 89, vijfde, achtste en negende lid, van de Spoorwegwet, artikel 48, vijfde, achtste en negende lid, van de Wet lokaal spoor en artikel 11.6, vijfde, achtste en negende lid, van de Wet luchtvaart worden aangewezen de ambtenaren van politie die in schaal 8 of hoger zijn benoemd.

In art. 2, lid 1, Besluit rangen politie staat het volgende:

De volgende rangen zijn verbonden aan de volgende functies:
a.aspirant voor degene die op grond van de artikelen 3, eerste, tweede of derde lid, 3bis, eerste lid, of 3a van het Besluit algemene rechtspositie politie is aangesteld als aspirant, vrijwilliger-aspirant, ambtenaar in opleiding onderscheidenlijk vrijwillige ambtenaar in opleiding;
b.surveillant van politie voor functies die zijn gewaardeerd op schaal 4 en 5;
c.agent voor functies die zijn gewaardeerd op schaal 6;
d.hoofdagent voor functies die zijn gewaardeerd op schaal 7;
e.brigadier voor functies die zijn gewaardeerd op schaal 8;
f.inspecteur voor functies die zijn gewaardeerd op schaal 9 en 10;
g.hoofdinspecteur voor functies die zijn gewaardeerd op schaal 11 en 12;
h.commissaris voor functies die zijn gewaardeerd op schaal 13 en hoger;

Alleen een brigadier en hoger is is bevoegd te beslissen tot een bloedonderzoek na een niet voltooide ademanalyse.

The post Bevel meewerken bloedonderzoek na niet voltooide ademanalyse moet minimaal door brigadier worden gedaan – anders geen weigering appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bevel-meewerken-bloedonderzoek-na-niet-voltooide-ademanalyse-moet-minimaal-door-brigadier-worden-gedaan-anders-geen-weigering/feed/ 0
Betwisting snelheidsovertreding trajectcontrole https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/betwisting-snelheidsovertreding-trajectcontroletrajectsnelheidsmeting/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/betwisting-snelheidsovertreding-trajectcontroletrajectsnelheidsmeting/#respond Wed, 08 Nov 2023 09:02:13 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4197 In ECLI:NL:GHARL:2020:487 heeft het Hof Arnhem bepaald dat bij een betwisting van de snelheidsoverschrijding de tijdsduur als ook de trajectlengte in het pv moeten worden genoemd. I.c. ontbreekt de tijdsduur. Daarnaast ontbreekt een beschrijving bij welke hectometerpaal de meting is gestart en geëindigd (ECLI:NL:GHARL:2017:11111). In de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, van 18 december 2017, […]

The post Betwisting snelheidsovertreding trajectcontrole appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
In ECLI:NL:GHARL:2020:487 heeft het Hof Arnhem bepaald dat bij een betwisting van de snelheidsoverschrijding de tijdsduur als ook de trajectlengte in het pv moeten worden genoemd. I.c. ontbreekt de tijdsduur. Daarnaast ontbreekt een beschrijving bij welke hectometerpaal de meting is gestart en geëindigd (ECLI:NL:GHARL:2017:11111).

In de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, van 18 december 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:11111 overwoog het hof het volgende:
Bij trajectcontrole kan de gemiddelde snelheid worden vastgesteld met een berekening op basis van de tijdsduur en trajectlengte (vgl. ov. 17 van het arrest van 4 april 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2855, gepubliceerd op rechtspraak.nl.). In de onderhavige zaak is op of boven de foto’s van de vermeende gedraging niet vermeld wat de lengte van het traject is en bij welke hectometerpaal de trajectmeting is gestart en geëindigd. Ook in het zaakoverzicht ontbreekt deze informatie. Op of boven de foto is niets vermeld omtrent de in het zaakoverzicht vermelde snelheden. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat van de zijde van het openbaar ministerie hieromtrent geen aanvullende informatie in de procedure is gebracht, kan op basis van de voorhanden gegevens niet worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Het beroep tegen de inleidende beschikking is gegrond. De overige daartegen aangevoerde argumenten behoeven nu geen bespreking meer.

Zie ook: ECLI:NL:GHARL:2020:487

Let op: bij het voeren van dit verweer krijgt het OM vaak nog de gelegenheid om de informatie aan te vullen (ECLI:NL:GHARL:2020:61).

 

The post Betwisting snelheidsovertreding trajectcontrole appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/betwisting-snelheidsovertreding-trajectcontroletrajectsnelheidsmeting/feed/ 0
Schouwrapport vereist bij verweer dat bebording niet (juist) is geplaatst https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/schouwrapport-vereist-bij-verweer-dat-bebording-niet-juist-is-geplaatst/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/schouwrapport-vereist-bij-verweer-dat-bebording-niet-juist-is-geplaatst/#respond Wed, 08 Nov 2023 08:48:45 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4194 Volgens standaardjurisprudentie van het Hof Arnhem (ECLI:NL:GHARL:2020:1803) dient bij betwisting van de bebording uit een schouwrapport te blijken dat deze juist is geplaatst. Onvoldoende lijkt een foto van Google Maps te zijn (ECLI:NL:GHARL:2021:4473). Ook dient uit het schouwrapport te blijken of een verbalisant de bebording heeft geschouwd (ECLI:NL:GHARL:2022:3845) De uitspraak van het gerechtshof Arnhem, 28 […]

The post Schouwrapport vereist bij verweer dat bebording niet (juist) is geplaatst appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Volgens standaardjurisprudentie van het Hof Arnhem (ECLI:NL:GHARL:2020:1803) dient bij betwisting van de bebording uit een schouwrapport te blijken dat deze juist is geplaatst. Onvoldoende lijkt een foto van Google Maps te zijn (ECLI:NL:GHARL:2021:4473). Ook dient uit het schouwrapport te blijken of een verbalisant de bebording heeft geschouwd (ECLI:NL:GHARL:2022:3845)

De uitspraak van het gerechtshof Arnhem, 28 februari 2020,  ECLI:NL:GHARL:2020:1803 wordt als standaard gezien. Het hof overweegt hierin het volgende:

“Wanneer wordt gesteld dat (deugdelijke) bebording ontbrak op het moment van de constatering van een gedraging, terwijl de aanwezigheid van die bebording noodzakelijk is om te kunnen vaststellen dat die gedraging is verricht, kan dat aanleiding zijn voor een nader onderzoek naar de bebording. De eisen die op dit punt aan een verweer en aan de beschikbare gegevens worden gesteld, zijn afhankelijk van de wijze waarop de gedraging is vastgesteld, de plaats waar dat is gebeurd en het al dan niet aanwezig zijn van een ambtenaar ter plaatse. Het hof geeft in dit arrest een kort en niet uitputtend bedoeld overzicht van verschillende beoordelingskaders.
Het hof heeft in het arrest waar de gemachtigde naar verwijst, geoordeeld dat bij gedragingen die via (statische) trajectcontrole worden vastgesteld een betwisting van de bebording slechts kan worden weerlegd aan de hand van (nadere) informatie, zoals een proces-verbaal of schouwrapport. Hetzelfde geldt in gevallen waarbij de gedraging op geautomatiseerde wijze is vastgesteld door apparatuur die in een vaste flitspaal is gemonteerd (vgl. het arrest van het hof van 25 september 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:8537). Het is het hof namelijk ambtshalve bekend dat bij deze vormen van permanente handhaving niet op het moment van de constatering wordt vastgesteld dat de bebording aanwezig is.
In deze zaak is geen sprake van een statische trajectcontrole of een vaste flitspaal, maar was de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd zelf ter plaatse. In het algemeen mag in zo’n geval worden aangenomen dat de ambtenaar heeft vastgesteld dat de relevante bebording aanwezig en duidelijk zichtbaar is. Dat uitgangspunt brengt mee dat er bijvoorbeeld bij mobiele snelheidscontroles van uit mag worden gegaan dat de geldende maximumsnelheid ten tijde van de controle deugdelijk was aangeduid (vgl. het arrest van het hof van 5 juni 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:4796).
Bij de bebouwde kom en bij een parkeerverbodszone of een parkeerschijfzone worden de grenzen daarvan door middel van meerdere verkeersborden aangegeven. Iedere voor motorvoertuigen openstaande toegangsweg waarlangs de bebouwde kom of zone kan worden bereikt, moet van (respectievelijk) een bord H1 (bebouwde kom), bord E1 (parkeerverbodszone) of van een bord E10 (parkeerschijfzone) zijn voorzien. Het kan daarbij gaan om een aanzienlijk aantal verkeersborden. Om te kunnen vaststellen dat de gedraging, waarvoor de vaststelling dat deze heeft plaats gehad in de bebouwde kom of in de desbetreffende zone van belang is, is verricht, is niet noodzakelijk dat de aanwezigheid van alle borden wordt vastgesteld. Voldoende is dat de toegangsweg waarlangs de bestuurder van het voertuig de zone is ingereden, van een deugdelijk bord is voorzien. Dit uitgangspunt brengt mee dat een betrokkene die stelt dat deugdelijke bebording ontbrak, moet aangeven welke route de bestuurder heeft afgelegd om zijn bestemming te bereiken (vgl. het arrest van het hof van 9 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:4055). Vervolgens zal uit (nadere) stukken moeten blijken dat op de gevolgde toegangsweg:
(a) op enig moment vóór de vermeende gedraging een bord is geplaatst;
(b) op enig moment ná de vermeende gedraging dat bord nog aanwezig was en
(c) na verificatie van daarvoor beschikbare bronnen is gebleken dat dit bord in de tussentijd niet is verwijderd of vervangen.”

Schouwrapport en Google maps is niet altijd voldoende

Een schouwrapporten en foto’s (Google Street View) van ver vóór en na de datum van de constatering is de aanwezigheid van het bord A1 onvoldoende aannemelijk gemaakt. Volgt vernietiging van de sanctiebeschikking. Het Hof heeft uitgemaakt dat een foto van 3 maanden voor de overtreding en een schouw 1 maand na de overtreding onvoldoende is (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10 mei 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4473).

The post Schouwrapport vereist bij verweer dat bebording niet (juist) is geplaatst appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/schouwrapport-vereist-bij-verweer-dat-bebording-niet-juist-is-geplaatst/feed/ 0
Vrijspraak bij Auto-brewery syndrome https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-bij-auto-brewery-syndrome/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-bij-auto-brewery-syndrome/#respond Tue, 03 Oct 2023 12:16:50 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4180 De politierechter in Arnhem heeft in 2020 een man vrijgesproken voor rijden onder invloed omdat in zijn zaak was komen vast te staan dat hij leed aan het Auto-brewery syndrome, waardoor suiker in het lichaam wordt omgezet in alcohol.Op 28 november 2019 veroorzaakte de man een verkeersongeval op de Ir. Molsweg in Huissen. De man […]

The post Vrijspraak bij Auto-brewery syndrome appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
De politierechter in Arnhem heeft in 2020 een man vrijgesproken voor rijden onder invloed omdat in zijn zaak was komen vast te staan dat hij leed aan het Auto-brewery syndrome, waardoor suiker in het lichaam wordt omgezet in alcohol.Op 28 november 2019 veroorzaakte de man een verkeersongeval op de Ir. Molsweg in Huissen. De man kwam met de auto op de verkeerde weghelft terecht. Hij raakte daarbij 2 tegenliggers – zij hielden blikschade aan het ongeluk over –, zelf raakte de man gewond. Bij controle bleek dat hij te veel alcohol in zijn bloed had. (2,34 milligram alcohol per milliliter bloed). De man verklaarde zelf dat hij niet gedronken had.

Na het ongeluk en de uitslag van de bloedtest is de man naar de huisarts gegaan, die hem doorverwees naar het ziekenhuis. Deskundigen hebben vervolgens vastgesteld dat de man lijdt aan het auto-brouwerij-syndroom. Dit betekent dat het lichaam van de man zelf suiker omzet in alcohol. Dit kan het hoge alcoholpercentage in het bloed verklaren. Het syndroom is heel zeldzaam.

De officier van justitie eiste vrijspraak in deze zaak. De huidige tenlastelegging – waarin de man wordt verweten dat hij de auto bestuurde na gebruik van alcoholhoudende drank – kan ook volgens de rechtbank niet worden bewezen. De politierechter kan, op basis van de medische rapportage en de verklaring van de deskundige op de zitting, niet uitsluiten dat het alcoholpercentage in het bloed van de man wordt veroorzaakt door het syndroom en niet door het innemen van alcohol.

Zie ook: Vrijspraak voor man met Auto Brewery Syndrome

Een deskundige op dit gebied is o.a.:

  • T.J. Olgers, Internist-acute geneeskunde bij het UMC Groningen

 

The post Vrijspraak bij Auto-brewery syndrome appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-bij-auto-brewery-syndrome/feed/ 0
Boetes vanwege een valse of gestolen kentekenplaat https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/boetes-vanwege-een-valse-gestolen-kentekenplaat/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/boetes-vanwege-een-valse-gestolen-kentekenplaat/#respond Sat, 30 Sep 2023 08:43:38 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4178 Heeft u een boete gekregen of bent u gedagvaard vanwege een valse kentekenplaat, dan moet u hiertegen altijd zelf in actie komen. U moet hiertegen zelf verweer voeren. Het is dus niet verstandig om niet te reageren. In Nederland gaan we uit van de kentekenaansprakelijkheid. In beginsel is de kentekenhouder aansprakelijk. Ook als de bestuurder […]

The post Boetes vanwege een valse of gestolen kentekenplaat appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Heeft u een boete gekregen of bent u gedagvaard vanwege een valse kentekenplaat, dan moet u hiertegen altijd zelf in actie komen. U moet hiertegen zelf verweer voeren. Het is dus niet verstandig om niet te reageren.
In Nederland gaan we uit van de kentekenaansprakelijkheid. In beginsel is de kentekenhouder aansprakelijk. Ook als de bestuurder onbekend is.
Er is echter een belangrijke uitzondering vermeld in artikel 181 lid 2 sub b en lid 3 sub d WVW. Daarin is geregeld dat de kentekenaansprakelijkheid bij boetes (o.a. vanwege snelheidsovertredingen) niet geldt, indien de kentekenhouder niet heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder was en hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Dat is onder meer aan de orde als een ander valselijk gebruik maakt van andermans kenteken.

Aantonen valse kentekenplaat

De moeilijkheid is echter om aan te tonen dat een ander vals gebruik maakt van iemand anders kentekentekenplaat. Politie en justitie zullen dit niet snel geloven en het is aan de kentekenhouder om dit aan te tonen. Er zijn wel wat mogelijkheden om dit aan te tonen;

  • een verklaring van getuigen die kunnen bevestigen dat de auto ten tijde van de overtreding ergens anders was
  • foto’s met gps en tijd- en datumvermelding waaruit zulks valt aan te tonenaangifte fraude of diefstal kentekenplaat

Doe altijd ook aangifte van diefstal, vermissing of fraude van de kentekenplaat en vraag een duplicaat kentekenplaat aan. Ook daarbij zou u later uw onschuld kunnen aantonen.

Valse kentekenplaten in omloop

Dat het kinderlijk eenvoudig is om valse kentekenplaten te laten maken, blijkt wel uit een het volgende filmpje op Youtube. Het gaat om een reportage van Nieuwsuur:
Zo stelen criminelen jouw kentekenplaat

Raakt u in een procedure verzeild waarbij anderen vermoedelijk een valse kentekenplaat hebben gebruikt, verwijs dan altijd naar dit filmpje. Vergelijk op de foto ook of de echtheidskenmerken van kentekenplaten te zien zijn.

Hulp nodig?

Heeft u hulp nodig bij het aanvechten van een boete voor een snelheidsovertreding waarbij een valse kentekenplaat is gebruikt? Onze advocaten zijn hierin gespecialiseerd? U contact contact met ons opnemen via het formulier op de website.

The post Boetes vanwege een valse of gestolen kentekenplaat appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/boetes-vanwege-een-valse-gestolen-kentekenplaat/feed/ 0
Snelheidsmeting twee voertuigen tegelijk slechts onder strikte voorwaarden toegestaan https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/snelheidsmeting-twee-voertuigen-tegelijk-slechts-onder-strikte-voorwaarden-toegestaan/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/snelheidsmeting-twee-voertuigen-tegelijk-slechts-onder-strikte-voorwaarden-toegestaan/#respond Tue, 29 Aug 2023 10:46:50 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4175 Heel vaak zien we dat de politie de snelheid van twee voertuigen tegelijk zegt gemeten te hebben en dan is toevallig alles precies hetzelfde. Dat kan natuurlijk niet. Een snelheidsmeting is in principe gericht op een voertuig en als de politie twee voertuigen tegelijk heeft gemeten, moeten de verbalisanten in het proces-verbaal duidelijk uitleggen hoe […]

The post Snelheidsmeting twee voertuigen tegelijk slechts onder strikte voorwaarden toegestaan appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Heel vaak zien we dat de politie de snelheid van twee voertuigen tegelijk zegt gemeten te hebben en dan is toevallig alles precies hetzelfde. Dat kan natuurlijk niet. Een snelheidsmeting is in principe gericht op een voertuig en als de politie twee voertuigen tegelijk heeft gemeten, moeten de verbalisanten in het proces-verbaal duidelijk uitleggen hoe die beide metingen afzonderlijk zijn verlopen. Dit volgt ook uit een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, van 25 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2540:

“De officier van justitie heeft zich in de appelschriftuur op het standpunt gesteld dat de kantonrechter verdachte ten onrechte heeft vrijgesproken. Hij wijst erop dat de snelheidsmeting plaatsvond met behulp van een mobiele trajectsnelheidsmeter, waarbij over een afstand van 449 meter de snelheid van het politievoertuig werd gemeten (het hof begrijpt: aan de hand van de afgelegde afstand van 449 meter en de daarvoor verstreken tijd de snelheid van het politievoertuig is berekend). De afstand tussen het voertuig en de motor van verdachte bedroeg bij aanvang van de meting 50 meter en bij het einde van de meting 80 meter. Op deze manier kon de snelheid van de motoren van verdachte en van de medeverdachte, die gelijk op reden, worden vastgesteld. Dit verklaart ook waarom de gegevens van de snelheidsmeting in het proces-verbaal exact overeenkomen met de gegevens in het proces-verbaal van de medeverdachte [medeverdachte] . Tot twijfel aan de juistheid van de meting leidt dit wat de officier van justitie betreft niet. Op de zitting van het hof heeft de advocaat-generaal zich bij dit standpunt aangesloten.

Verdachte heeft net als bij de kantonrechter verklaard dat hij aanvankelijk deel uitmaakte van een groep van ongeveer tien motorrijders. Op enig moment viel de groep uiteen. Toen een aantal van de laatste rijders probeerde om op hoge snelheid de achterstand in te lopen, werden meerdere van hen staandegehouden en hebben zij hun rijbewijs moeten inleveren. Verdachte reed samen met de medeverdachte en een derde persoon aan kop. Op de Leeuwarderstraatweg geldt een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. Verdachte stelt deze snelheid wel te hebben overschreden, maar niet met meer dan 30 kilometer per uur en zeker niet in de mate die door de verbalisant is verklaard. Het bevreemdt verdachte dat in het proces-verbaal in het geheel niet over de andere twee motorrijders van de kopgroep wordt gerept, terwijl alle drie gelijktijdig zouden zijn gemeten. Verder is de verklaring van de verbalisant volgens verdachte op meerdere onderdelen onjuist. Zo heeft er op de Leeuwarderstraatweg op geen enkel moment een voertuig op 50 – 80 meter afstand achter hen gereden en is er geen voertuig geweest tussen de achterste groep motorrijders en de kopgroep. Verder is verdachte pas 20 kilometer verderop staandegehouden, op een plek waar verdachte met de andere twee rijders een rookpauze hield. De politie arriveerde daar pas ettelijke minuten later.

Het hof constateert met de kantonrechter dat het proces-verbaal in deze zaak wat betreft de gegevens van de meting exact overeenkomt met het proces-verbaal in de zaak van de medeverdachte, zonder dat wordt vermeld dat er meerdere voertuigen gelijktijdig zouden zijn gemeten. In een aanvullend proces-verbaal heeft de verbalisant verklaard zich de situatie niet meer te herinneren, maar wel uitgelegd dat een meting van twee voertuigen gelijktijdig in principe mogelijk is. Op hetgeen verdachte heeft opgemerkt over de achterste groep motorrijders is in het aanvullend proces-verbaal niet in gegaan. Ook over de derde persoon in de kopgroep vermeldt het aanvullend proces-verbaal niets. Het hof is van oordeel dat het dossier, waaronder het in algemene bewoordingen opgestelde aanvullende proces-verbaal, het gedetailleerde en consistent gevoerde verweer van verdachte, dat erop neer komt dat mogelijk de snelheid van een ander dan verdachte is gemeten, in onvoldoende mate weerlegt. Bij die stand van zaken heeft het hof niet de overtuiging gekregen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd, zodat het hof verdachte zal vrijspreken.”

The post Snelheidsmeting twee voertuigen tegelijk slechts onder strikte voorwaarden toegestaan appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/snelheidsmeting-twee-voertuigen-tegelijk-slechts-onder-strikte-voorwaarden-toegestaan/feed/ 0
Bloedonderzoek ipv ademanalyse https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bloedonderzoek-ipv-ademanalyse/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bloedonderzoek-ipv-ademanalyse/#respond Tue, 13 Jun 2023 21:45:32 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4169 In de zaak ECLI:NL:PHR:2019:425 ging het om een verzoek tot vrijspraak omdat de verdachte was bevolen om mee te werken aan een bloedonderzoek, terwijl eigenlijk een ademanalyse aangewezen was. De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte, op het […]

The post Bloedonderzoek ipv ademanalyse appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>

In de zaak ECLI:NL:PHR:2019:425 ging het om een verzoek tot vrijspraak omdat de verdachte was bevolen om mee te werken aan een bloedonderzoek, terwijl eigenlijk een ademanalyse aangewezen was.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte, op het moment dat hem werd gevraagd om mee te werken aan een bloedonderzoek, niet in staat was om een goede afweging te maken omdat hij kort daarvoor betrokken was bij een auto- ongeval. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat, nadat verdachte vanuit het ziekenhuis naar het politiebureau was overgebracht, eerst een ademonderzoek gedaan had moeten worden.

Casus: weigeren bloedonderzoek

Uit het proces-verbaal van politie, Eenheid Midden-Nederland, met nummer PL0900- 2016227814 volgt dat verdachte op zaterdag 23 juli 2016 omstreeks 01:30 uur als bestuurder van een personenauto bij een eenzijdig ongeval betrokken is geraakt. Verdachte was zijn bewustzijn verloren en hing voorover gebogen op de uitgeklapte airbag. De verbalisanten roken een sterke alcohollucht en zag diverse blikken met alcoholhoudende drank in de auto liggen. De verbalisanten constateerden dat de bijrijder, [betrokkene] , die wel bij kennis was, kennelijk onder invloed was van een verdovend middel, vermoedelijk alcohol.

Verbalisanten hebben bij verdachte geen ademonderzoek kunnen afnemen omdat verdachte op dat moment buiten bewustzijn was. Verdachte is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. In het ziekenhuis zijn enkele scans van verdachtes hoofd en borstkas gemaakt. Hieruit bleek dat verdachte geen letsel had overgehouden aan het ongeval. Verdachte is vervolgens dezelfde nacht uit het ziekenhuis ontslagen. Verdachte is daarna aangehouden ter zake van artikel 5 en 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994) en overgebracht naar het politiebureau te Almere. Op het politiebureau is aan verdachte gevraagd of hij wilde meewerken aan een bloedonderzoek. Verdachte heeft dit geweigerd. Ook heeft verdachte geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie om zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen.

Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte in het ziekenhuis weer bij kennis was. Door een arts is vastgesteld dat verdachte geen letsel aan het ongeval heeft overgehouden. Dit wordt ondersteund door de verklaring van verdachte ter zitting van het hof dat hij naderhand ook niet bij zijn huisarts of in het ziekenhuis is geweest voor behandeling. Uit de verklaringen van de verbalisanten blijkt voorts dat verdachte op het politiebureau goed aanspreekbaar was en dat hij bewust heeft gehandeld. Verdachte heeft meerdere keren in duidelijke bewoordingen aangegeven niet te willen meewerken aan het bloedonderzoek. Daarnaast zijn aan verdachte de consequenties van zijn weigering medegedeeld en heeft hij daarop te kennen gegeven dat hem dat niets uitmaakt. Het hof komt aldus tot de conclusie dat verdachte voldoende in staat was om zijn wil te bepalen en kenbaar te maken. Het hof verwerpt om die reden het eerste verweer van de raadsman.

Uitspraak gerechtshof

Ten aanzien van het tweede verweer van de raadsman, inhoudende dat de verbalisanten, nadat verdachte was overgebracht naar het politiebureau, eerst een ademonderzoek hadden moeten doen, overweegt het hof als volgt.

Artikel 163 Wegenverkeerswet 1994 luidt, voor zover van belang, als volgt:

1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, en artikel 8, derde lid, onderdeel a.

2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.

3. De in het tweede lid genoemde verplichtingen gelden niet voor de verdachte van wie aannemelijk is, dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.

4. In het geval, bedoeld in het derde lid, of indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, of indien het vermoeden bestaat dat de verdachte onder invloed is van een of meer middelen, bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid, of een combinatie van die middelen met alcohol, kan de opsporingsambtenaar de verdachte vragen of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, of artikel 8, derde lid, onderdeel b.

5. Indien de bestuurder zijn op grond van het vierde lid gevraagde toestemming niet verleent, kan de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of een van de daartoe bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, hem bevelen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek.

6. De bestuurder wie is bevolen zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen, is verplicht aan dit bevel gevolg te geven en zijn medewerking te verlenen. Hem wordt door een arts of een verpleegkundige zoveel bloed afgenomen als voor het onderzoek noodzakelijk is.

Uit voornoemde bepaling volgt dat aan een verdachte alleen medewerking aan een bloedonderzoek kan worden gevraagd indien medewerking aan een ademonderzoek voor de verdachte om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is of indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek. Dat laatste is in onderhavige zaak niet aan de orde. Uit vorenstaande volgt dat wanneer het afnemen van een ademonderzoek bij een verdachte om geneeskundige redenen niet mogelijk is, maar die geneeskundige redenen niet langer aanwezig zijn vóórdat aan de verdachte wordt gevraagd medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek, bij de verdachte eerst (weer) een ademonderzoek dient te worden afgenomen. Nu verdachte op het politiebureau niet langer buiten bewustzijn was, had hem eerst moeten worden gevraagd zijn medewerking te verlenen aan een ademonderzoek. Buiten discussie staat derhalve dat de procedure rondom het bloedonderzoek niet juist is nageleefd.

Dit betekent echter niet dat verdachte met vrucht een beroep kan doen op het niet naleven van de juiste procedure. Een verdachte die, zoals hier, medewerking aan de verplichting zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek weigert kan, behoudens bijzondere omstandigheden, niet met vrucht een beroep erop doen dat de procedure niet juist is nageleefd. Van bijzondere omstandigheden, die in de onderhavige zaak niet aan de orde zijn, kan sprake zijn indien de verdachte bij de politie zijn weigering daarop heeft gegrond dat de procedure niet juist is gevolgd (vgl. Hoge Raad 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:854 en Hoge Raad 1 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3371). Het hof verwerpt ook het tweede verweer van de raadsman.’

Onbevoegd gegeven bevel tot medewerking bloedonderzoek

Het middel stelt dat, anders dan het hof overweegt, geen sprake is van de situatie dat de procedure voor bloedafname niet juist is nageleefd, maar dat sprake is van een onbevoegd gegeven bevel tot medewerking aan een bloedonderzoek, hetgeen andere rechtsgevolgen met zich mee brengt.

7. Ik schets hierna kort het kader dat relevant is bij de beoordeling van het middel, teneinde de rechtspraak over het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek te duiden.

8. De in art. 163 WVW 1994 voorgeschreven volgorde houdt in dat een bloedonderzoek alleen wordt uitgevoerd, en de verdachte daartoe om toestemming wordt gevraagd, indien een ademonderzoek om de in het vierde lid van die bepaling genoemde redenen niet kan plaatsvinden of worden voltooid. Dit laatste houdt in 1) indien medewerking aan een ademonderzoek voor de verdachte om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is en 2) indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek. Voorts bepaalt art. 163 WVW 1994 (lid 4 en lid 5) dat een bloedonderzoek kan worden uitgevoerd indien het vermoeden bestaat dat de verdachte onder invloed is van een of meer middelen, bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid, of een combinatie van die middelen met alcohol. Het weigeren van het verlenen van medewerking aan een bevel krachtens art. 163 lid 6 WVW 1994 is op grond van art. 176 lid 4 WVW 1994 strafbaar.

9. Alleen ten aanzien van een persoon die wordt verdacht van overtreding van art. 8 WVW 1994 kan toepassing worden gegeven aan de procedure van art. 163 WVW 1994 strekkende tot een onderzoek van zijn adem of bloed. Medewerking aan ademonderzoek kan bij verdenking worden bevolen zonder voorafgaand verzoek daaraan medewerking te verlenen. De procedure bloedonderzoek vangt aan met het vragen van toestemming tot bloedafname door een opsporingsambtenaar. Indien vaststaat dat jegens de betrokkene, toen hem bedoelde toestemming werd gevraagd geen verdenking bestond, dan is dat verzoek onbevoegd gedaan. De sanctionering van een dergelijk vormverzuim wordt bestreken door art. 359a Sv. De eis van het bestaan van een verdenking van rijden onder invloed alvorens over te (mogen) gaan tot het instellen van een onderzoek daarnaar op de grondslag van art. 163 WVW 1994, behoort dus zelf niet tot de procedurele waarborgen waarmee dat onderzoek is omkleed. De verdenking genereert enkel de bevoegdheid om de procedure in werking te stellen.

10. Van een “onderzoek” als bedoeld in art. 163, vierde lid, WVW 1994 is volgens vaste rechtspraak slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Tot die waarborgen behoort ingevolge art. 163, negende lid, WVW 1994 dat een onderzoek van het afgenomen bloedmonster niet plaatsvindt dan nadat de verdachte in de gelegenheid is gesteld zijn toestemming daartoe te geven. Indien de rechter tot het oordeel komt dat bedoelde waarborg niet is nageleefd, leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Art. 359a Sv is hier niet van toepassing.

11. Ingeval van weigering tot het ondergaan van een (adem)onderzoek kan, behoudens bijzondere omstandigheden, niet met vrucht een beroep kan worden gedaan op het niet naleven van de waarborgen waarmee dat onderzoek is omringd. In de zaak die leidde tot HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR2014:854 overwoog het hof onder meer:

‘Het hof is (…) van oordeel dat van medewerking verlenen aan een ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 door de verdachte geen sprake is geweest. (…) Aan de verdachte, die niet heeft voldaan aan voornoemde verplichting, komt naar het oordeel van het hof onder de gegeven omstandigheden geen beroep toe op het verweer dat strikte waarborgen waarmee het onderzoek is omringd, niet worden nageleefd. Het verweer wordt verworpen.’

De Hoge Raad oordeelde:

‘ 3.3. Vooropgesteld moet worden dat art. 6 en art. 7, eerste lid, (oud) van het Besluit (alcoholonderzoeken; JS) ertoe strekken de juistheid te waarborgen van het resultaat van een ademanalyse. Art. 6 van het Besluit stelt hiertoe eisen aan de termijn die moet zijn verstreken alvorens de ademanalyse mag plaatsvinden, terwijl art. 7, eerste lid, (oud) van het Besluit de uitvoering van een dergelijk onderzoek opdraagt aan speciaal daartoe aangewezen opsporingsambtenaren.

3.4. Een verdachte die, zoals hier, medewerking aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor de ademanalyse bestemd apparaat weigert nadat met het onderzoek een aanvang is gemaakt en wiens gebrek aan medewerking ertoe heeft geleid dat het ademonderzoek niet is voltooid, kan, behoudens bijzondere omstandigheden, niet met vrucht een beroep erop doen dat het bepaalde in art. 6 en art. 7, eerste lid, van het Besluit niet zou zijn nageleefd. Van bijzondere omstandigheden, die in de onderhavige zaak niet aan de orde zijn, kan sprake zijn indien de verdachte bij de politie zijn weigering daarop heeft gegrond dat die termijn van twintig minuten niet in acht is genomen of dat dit apparaat niet wordt bediend door een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar. (Vgl. HR 1 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3371, NJ 2003/304 ten aanzien van art. 4, eerste lid, en 7, eerste lid, van het Besluit.)

3.5. Het oordeel van het hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Het middel faalt.’

12. Een bevel tot onderwerping aan een bloedonderzoek wordt niet gegeven indien niet eerst is nagegaan of een ademonderzoek behoorlijk uitgevoerd kan worden. Wat de gevolgen zijn wanneer in die situatie toch een dergelijk bevel wordt gegeven, is aan de orde in Hoge Raad 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4474. In die zaak ging het om te snel varen met een speedboot onder invloed van alcoholhoudende drank. Het toepasselijke art. 28a (oud) Scheepvaartverkeerswet is vergelijkbaar met het stramien van art. 163 WVW 1994. Het betrof in deze casus, gelet op ’s hofs overwegingen, een persoon die naar het ziekenhuis was afgevoerd. Op grond daarvan meende de verbalisant dat het aannemelijk was dat hij als gevolg van zijn verwondingen vermoedelijk niet kon meewerken aan een onderzoek van uitgeademde lucht en er geen gelegenheid was om hem te laten vragen of hij zijn toestemming wilde geven voor het verrichten van een bloedonderzoek, zodat opdracht werd gegeven tot afname van een bloedproef. De verdachte verklaarde dat in het ziekenhuis bleek dat hij niets gebroken had, dat hij na het medisch onderzoek naar huis kon, maar dat hij vervolgens in het ziekenhuis door de politie werd verteld dat er nog bloed moest worden afgenomen, waarna hij door de agenten werd ingerekend. Volgens verdachte is er niet gesproken over een ademanalyse. De Hoge Raad oordeelde dat van ‘een onderzoek’ als bedoeld in art. 28a, vijfde lid, Scheepvaartverkeerswet (bloedonderzoek; JS) slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. En voorts:

‘Tot die waarborgen behoort a) dat de verdachte niet wordt onderworpen aan een bloedonderzoek wanneer hij kan voldoen aan de in het tweede lid van die bepaling genoemde verplichting ademlucht te blazen, alsmede b) dat een onderzoek van een afgenomen bloedmonster niet plaatsvindt dan nadat de verdachte in de gelegenheid is gesteld zijn toestemming daartoe te geven. Indien de rechter tot het oordeel komt dat bedoelde waarborgen niet zijn nageleefd, leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Art. 359a Sv is hier niet van toepassing. Vgl. HR 29 november 2011, LJN BS1721, NJ 2011/580.5.5. Het hof heeft vastgesteld dat het onderzoek niet correct is verlopen doordat de verdachte in plaats van aan een ademonderzoek aan een bloedonderzoek is onderworpen en voorts dat dit bloedonderzoek is aangevangen zonder de verdachte eerst in de gelegenheid te stellen diens toestemming tot dat onderzoek te geven. Het Hof heeft geoordeeld dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat sprake is van vormverzuimen en daaraan niet een rechtsgevolg als bedoeld in art. 359a Sv, waaronder bewijsuitsluiting, behoeft te worden verbonden. Gelet op hetgeen in (..) is vooropgesteld is dit oordeel echter onjuist.’

De Hoge Raad oordeelde dat het middel, dat klaagde over de verwerping door het hof van het verweer dat de uitkomst van het bloedonderzoek niet tot bewijs mag meewerken, terecht was voorgesteld.

13. In de onderhavige zaak heeft het hof overwogen dat, nu verdachte op het politiebureau niet langer buiten bewustzijn was, hem eerst had moeten worden gevraagd zijn medewerking te verlenen aan een ademonderzoek.

14. Als geen toestemming is gevraagd voor medewerking aan bloedonderzoek geldt volgens HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3616, het volgende:

‘3.3. Met juistheid heeft het Hof geoordeeld dat alleen ten aanzien van een persoon die wordt verdacht van overtreding van art. 8 WVW 1994 de procedure strekkende tot een onderzoek van diens bloed kan worden toegepast, welke procedure aanvangt met het vragen van diens toestemming daartoe door een opsporingsambtenaar (vgl. HR 6 september 2005, ECLI:NL: HR:2005:AT3993, NJ 2006/447). Het vragen van die toestemming behoort daarmee wel tot de procedure strekkende tot een onderzoek van het afgenomen bloed doch niet tot het in art. 8 WVW 1994 bedoelde onderzoek als zodanig. Dit betekent dat art. 359a Sv het toetsingskader vormt voor de gevolgen te verbinden aan het mogelijk onbevoegd vragen van bedoelde toestemming aan een persoon die niet wordt verdacht van overtreding van art. 8 WVW 1994.’

15. Maar nu gaat het om een ander probleem. In plaats van ademonderzoek te verrichten toen dat mogelijk was, is medewerking verzocht aan bloedonderzoek. Daarna volgde een bevel aan de verdachte zich aan het bloedonderzoek te onderwerpen. De verdachte weigerde. Aangezien het verzoek om medewerking niet plaatsvond in de context die in artikel 163 lid 4 is omschreven, rijst de vraag of er aangaande het gevolgde bevel in de zin van de wet wel sprake is van een weigering van verdachte tot medewerking zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek.

16. In dit kader is tevens van belang de hiervoor aangehaalde zaak die leidde tot HR 1 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5611, NJ 2002, 573. Daarin deed zich de situatie voor dat redelijkerwijs op goede gronden geneeskundige beletselen voor een ademonderzoek aanwezig geacht konden worden. Het feit dat de verdachte daarna medewerking aan een ademanalyse zou hebben aangeboden en de geneeskundige beletselen mogelijk waren weggevallen, daargelaten of dat het geval was, doet niet af aan de geldigheid van de bloedproef. De Hoge Raad overwoog:

‘3.3. Bij de beoordeling van de middelen moet het volgende worden vooropgesteld:

 

a. het in art. 8, tweede lid onder a, WVW 1994 bedoelde ademonderzoek behoort plaats te vinden daar waar het voor dat onderzoek bestemde apparaat aanwezig is en waar kan worden voldaan aan de – als bijlage 1 bij de Regeling ademanalyse van 4 juli 1997, Stcrt. 1997, 129 opgenomen – voorschriften met betrekking tot de analyseapparatuur;

 

b. in het in art. 163, derde lid, WVW 1994 bedoelde geval dat “het door de verdachte verlenen van medewerking aan een ademonderzoek voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is” kan ingevolge art. 163, vierde lid, WVW 1994 door de daar bedoelde opsporingsambtenaar aan de verdachte worden verzocht of hij zijn toestemming geeft voor het ondergaan van de in art. 8, tweede lid onder b, WVW 1994 bedoelde bloedproef;

 

c. die opsporingsambtenaar is gerechtigd tot het doen van dat verzoek indien hij ten tijde van dat verzoek het bestaan van die bijzondere geneeskundige redenen in redelijkheid kan aannemen;

 

d. van het bestaan van die bijzondere geneeskundige redenen is ook sprake indien de verdachte op medische gronden niet in staat is zijn medewerking te verlenen aan een op de daartoe aangewezen plaats te houden ademonderzoek.

 

3.4. In de onder 3.2 weergegeven overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat in een geval als het onderhavige de enkele omstandigheid dat de verdachte ten tijde van de met zijn toestemming ondergane bloedproef in staat was zijn medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet afdoet aan de geldigheid van de bloedproef. Mede gelet op hetgeen onder 3.3 is vooropgesteld, geeft dit oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.’

 

17. In zijn conclusie voorafgaande aan de zojuist aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad, overwoog A-G Wortel het volgende:

‘25. Uit de wetsgeschiedenis kan ik niet opmaken dat de wetgever het ademonderzoek heeft aangemerkt als een regeling die beter aan de belangen van de verdachte tegemoetkomt dan het bloedonderzoek. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel strekkende tot invoering van de ademanalyse als bewijsmiddel (Wet van 1 juli 1987, Stb 1987, 315) is weliswaar overwogen dat het bloedonderzoek het nadeel heeft dat een ingreep in de lichamelijke integriteit noodzakelijk is, maar als reden om de ademanalyse als vorm van bewijsgaring in de wet op te nemen is sterk benadrukt dat het bloedonderzoek, waarvoor telkens een arts ingeschakeld moet worden, ingewikkeld en tijdrovend is. Daartegenover is aan het ademonderzoek het voordeel toegekend dat de politie slagvaardiger kan optreden en de pakkans kan worden vergroot.

 

Het ademonderzoek als vorm van bewijsgaring is derhalve in de eerste plaats ingevoerd met het oog op een effectiever bestrijding van rijden onder invloed, en niet zozeer ingegeven door de gedachte dat het een voor de verdachte gunstiger voorziening vormt, vgl Kamerstukken II, 1985/1986, 19 285, nr 3, p. 2 – 3. In de parlementaire behandeling van latere wetswijzigingen, met name de totstandkoming van de huidige WVW 1994 vind ik geen aanwijzingen dat de wetgever tot een ander inzicht is gekomen (vgl Kamerstukken II, 1990/1991, 22 030, nr 3, p. 145).

 

26. De in art. 163 WVW 1994 voorgeschreven volgorde, inhoudend dat een bloedonderzoek alleen wordt uitgevoerd, en de verdachte daartoe om toestemming wordt gevraagd, indien een ademonderzoek om de in het vierde lid van die bepaling genoemde redenen niet kan plaatsvinden of worden voltooid, is derhalve in hoofdzaak ingegeven door overwegingen van efficiënte handhaving, en niet duidelijk verbonden aan een waardering van de belangen van de verdachte.

 

Daar moet uit voortvloeien dat in de – vermoedelijk slechts zelden voorkomende – situatie waarin aanvankelijk op goede gronden geneeskundige beletselen voor een ademonderzoek aanwezig zijn geacht en de verdachte reeds toestemming heeft gegeven voor een bloedonderzoek, maar de geneeskundige beletselen voor het ademonderzoek nog voor het afnemen van het bloedmonster zijn weggevallen, van geval tot geval zal moeten worden beslist of het aanvankelijk oordeel van de betrokken politiefunctionarissen en de reeds verleende toestemming grondslag kunnen blijven vormen voor het bloedonderzoek.’

 

18. Ook al heeft A-G Wortel het gelijk aan zijn zijde dat efficiency de primaire drijfveer was van de wetgever om aan een ademonderzoek in volgorde de voorkeur te geven boven het uitvoeren van een bloedproef, hoeft daaraan niet de gevolgtrekking te worden verbonden dat aan het belang van de bescherming tegen een inbreuk op de lichamelijke integriteit zonder zwaarwichtige reden en behoorlijke wettelijke grondslag voorbijgegaan kan worden. De kernvraag in de onderhavige zaak is, meen ik, of de wettelijk bepaalde situatie waarin een bevel tot medewerking aan het verrichten van een bloedonderzoek gegeven kan worden, zich heeft voorgedaan.

19. In HR 8 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2621, overwoog de Hoge Raad het volgende:

‘3.5. Vooropgesteld moet worden dat de niet-naleving van de bij en krachtens de WVW 1994 aan een bloedafname als bedoeld in art. 163, negende lid, WVW 1994 gestelde eisen mee kan brengen dat het onderzoek van dat bloed niet kan gelden als een onderzoek als bedoeld in laatstgenoemde bepaling. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een in art. 163, negende lid, WVW 1994 bedoelde weigering van de verdachte om mee te werken aan een onderzoek van zijn bloed is, nu die weigering tot gevolg heeft dat een onderzoek van dat bloed niet plaatsvindt, behoudens bijzondere omstandigheden niet van belang of die aan de bloedafname gestelde eisen al dan niet zijn nageleefd. Van een zodanige bijzondere omstandigheid kan sprake zijn indien de verdachte zijn weigering heeft gegrond op de niet-naleving van een of meer van die aan de bloedafname gestelde eisen (vgl. HR 12 januari 1999, NJ 1999, 230). In een dergelijk geval kan niet worden bewezen verklaard dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek in de zin van de desbetreffende regeling.’

20. In deze zaak gaat het niet om aan de bloedafname gestelde eisen. Het punt is dat de wettelijk bepaalde situatie waarin een weigering zich te onderwerpen aan een bevolen bloedonderzoek op grond van artikel 176 lid 4 van de Wegenverkeerswet strafbaar is gesteld, zich -uitgaande van de vaststellingen van het hof- niet heeft voorgedaan. Daarvoor is, voor zover hier relevant, immers nodig dat op grond van artikel 163 lid 5 en lid 6 een bevel tot onderwerping aan bloedonderzoek kon worden gegeven. Aan het feit dat de verdachte zijn weigering niet heeft gegrond op de niet-naleving van een of meer van de aan de bloedafname gestelde eisen, komt in de context waarop het hof zijn oordeel baseert, naar mijn mening geen betekenis toe.

21. Gezien de uit de bewijsmiddelen naar voren komende toedracht is niet ondenkbaar dat de verbalisanten hebben afgezien van ademonderzoek vanwege het feit dat de verdachte daar aanvankelijk niet aan kon meewerken wegens bewusteloosheid. Door die aan het verzoek om medewerking aan bloedafname voorafgaande episode hebben de opsporingsambtenaren wellicht in redelijkheid kunnen aannemen te verkeren in de situatie waarin niet alsnog een ademonderzoek zou zijn aangewezen (vgl. HR 1 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5611). Daargelaten of in dat geval de conclusie een andere strekking moet hebben, vind ik in de overwegingen van het hof evenwel onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat zijn beoordeling daarop berust.

22. Het middel slaagt.

The post Bloedonderzoek ipv ademanalyse appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bloedonderzoek-ipv-ademanalyse/feed/ 0
Weigering niet bij verdachte die niet in staat moet worden geacht zijn wil kenbaar te maken ten gevolge van overmatig alcoholgebruik. https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/weigering-niet-bij-verdachte-die-niet-in-staat-moet-worden-geacht-zijn-wil-kenbaar-te-maken-ten-gevolge-van-overmatig-alcoholgebruik/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/weigering-niet-bij-verdachte-die-niet-in-staat-moet-worden-geacht-zijn-wil-kenbaar-te-maken-ten-gevolge-van-overmatig-alcoholgebruik/#respond Tue, 13 Jun 2023 21:29:14 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4167 Als een verdachte niet in staat moet wast zijn wil kenbaar te maken ten gevolge van overmatig alcoholgebruik kan niet veroordeeld worden voor het weigeren van de ademanalyse. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad komt ook deze categorie in aanmerking voor vervolging op grond van artikel 163, lid 9 WVW 1994, strafbaar gesteld in artikel 176, lid 3 WVW […]

The post Weigering niet bij verdachte die niet in staat moet worden geacht zijn wil kenbaar te maken ten gevolge van overmatig alcoholgebruik. appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Als een verdachte niet in staat moet wast zijn wil kenbaar te maken ten gevolge van overmatig alcoholgebruik kan niet veroordeeld worden voor het weigeren van de ademanalyse. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad komt ook deze categorie in aanmerking voor vervolging op grond van artikel 163, lid 9 WVW 1994, strafbaar gesteld in artikel 176, lid 3 WVW 1994.
Het criterium om te bepalen of verdachte onder het negende lid of onder de regeling van het tweede of het zesde lid valt, ligt met name in de aanspreekbaarheid van de verdachte. Reageert hij niet of geeft hij – al dan niet daarnaar gevraagd – aan dat hij niet begrijpt wat er gebeurt, dan moet worden overgegaan naar de regeling van artikel 163, lid 9 WVW 1994. Ook hier is het oordeel van de arts die de bloedproef moet afnemen een goede maatstaf bij de beantwoording van de vraag of verdachte simuleert. Een en ander moet dan ook in het proces-verbaal verwerkt worden.

The post Weigering niet bij verdachte die niet in staat moet worden geacht zijn wil kenbaar te maken ten gevolge van overmatig alcoholgebruik. appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/weigering-niet-bij-verdachte-die-niet-in-staat-moet-worden-geacht-zijn-wil-kenbaar-te-maken-ten-gevolge-van-overmatig-alcoholgebruik/feed/ 0
Weigeren van de ademanalyse alleen strafbaar indien sprake is van opzet https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/weigeren-van-de-ademanalyse-alleen-strafbaar-indien-sprake-is-van-opzet/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/weigeren-van-de-ademanalyse-alleen-strafbaar-indien-sprake-is-van-opzet/#respond Sat, 25 Feb 2023 15:33:47 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4156 Het weigeren van de ademanalyse is enkel strafbaar als de verdachte ook opzet heeft gehad om te weigeren. Dat moet concreet blijken uit het proces-verbaal van de politie. Als de verdachte wel meewerkt, maar wanneer het blazen op het ademanalyseapparaat niet lukt, dan is de weigering niet strafbaar. Dit volgt ook uit een arrest van […]

The post Weigeren van de ademanalyse alleen strafbaar indien sprake is van opzet appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>

Het weigeren van de ademanalyse is enkel strafbaar als de verdachte ook opzet heeft gehad om te weigeren. Dat moet concreet blijken uit het proces-verbaal van de politie. Als de verdachte wel meewerkt, maar wanneer het blazen op het ademanalyseapparaat niet lukt, dan is de weigering niet strafbaar. Dit volgt ook uit een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, van 5 januari 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:27:

“Het hof stelt voorop dat overtreding van artikel 163, tweede lid, WVW 1994 ingevolge artikel 176, derde lid in verbinding met artikel 178, eerste lid, WVW 1994, als misdrijf strafbaar is gesteld. Het weigeren van de ademanalyse, is, anders dan de advocaat-generaal heeft gesteld, enkel strafbaar indien sprake is van opzet (vgl. ECLI:NL:HR:2007:AZ6664).
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het dossier onvoldoende welke concrete omstandigheden -waaronder het gedrag van de verdachte – maken dat daaruit feitelijk kan worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk de ademanalyse heeft geweigerd. In het proces-verbaal van de politie staat vermeld dat aan de verdachte na eerste mislukte pogingen is uitgelegd dat hij goed zijn best moet doen, dat hij moet uitademen op het ademanalyseapparaat en niet voorafgaand aan zijn blaaspoging, en voorts dat de verbalisant zag en hoorde dat de verdachte meermalen, ondanks de aanwijzingen, geen goed ademmonster kon produceren. Daaruit valt niet af te leiden dat de verdachte opzettelijk geweigerd heeft en evenmin dat hij het opzet daarop in voorwaardelijke zin heeft gehad. De verdachte moet aldus worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.”

The post Weigeren van de ademanalyse alleen strafbaar indien sprake is van opzet appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/weigeren-van-de-ademanalyse-alleen-strafbaar-indien-sprake-is-van-opzet/feed/ 0