Advocaat Verkeersstrafrecht https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ Mon, 29 Sep 2025 17:03:03 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.9 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/wp-content/uploads/2025/07/cropped-httpswww.advocaat-verkeersstrafrecht.nl_-32x32.png Advocaat Verkeersstrafrecht https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ 32 32 Vrijspraak na verzuim wijzen op consultatierecht advocaat voor stellen vragen over betrokkenheid verkeersongeval https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-na-verzuim-wijzen-op-consultatierecht-advocaat-voor-stellen-vragen-over-betrokkenheid-verkeersongeval/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-na-verzuim-wijzen-op-consultatierecht-advocaat-voor-stellen-vragen-over-betrokkenheid-verkeersongeval/#respond Mon, 29 Sep 2025 17:03:03 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4419 We zien het best vaak gebeuren dat bij het verlaten van de plaats van het ongeval de politie bij de kentekenhouder van de auto aan de deur gaan met de bedoeling om vragen te stellen over diens betrokkenheid bij een verkeersongeval. Op zich kan dat wel, maar de politie is verplicht om een verdachte dan […]

The post Vrijspraak na verzuim wijzen op consultatierecht advocaat voor stellen vragen over betrokkenheid verkeersongeval appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
We zien het best vaak gebeuren dat bij het verlaten van de plaats van het ongeval de politie bij de kentekenhouder van de auto aan de deur gaan met de bedoeling om vragen te stellen over diens betrokkenheid bij een verkeersongeval. Op zich kan dat wel, maar de politie is verplicht om een verdachte dan te wijzen op het zwijgrecht en ook het recht op consultatie van een advocaat. Dat volgt uit HR 3 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1781. In die zaak strafte de Hoge Raad een verzuim van de politie om de verdachte op deze rechten te wijzen af. De Hoge Raad overwoog het volgende:

“Wanneer door de politie aan een verdachte gestelde vragen gaan over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt, is sprake van een verhoor. Op grond van artikel 27 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) wordt als verdachte aangemerkt de persoon ten aanzien van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Dat vermoeden betreft zowel de omstandigheid dat een strafbaar feit wordt of is begaan, als de betrokkenheid van een persoon bij dat feit. (Vgl. HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:853.)
Op grond van artikel 27c lid 2 Sv moet aan de niet-aangehouden verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor mededeling worden gedaan van het in artikel 28 lid 1 Sv gewaarborgde recht om zich te doen bijstaan door een raadsman. Als dat voorschrift niet is nageleefd, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv. Met het oog op de verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt dat zo’n vormverzuim, na een daartoe strekkend verweer, in beginsel moet leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen, tenzij de verdachte door het achterwege blijven van die mededeling niet in zijn verdediging is geschaad. (Vgl. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:368.)

2.3.2Het hof heeft het onder 2.2.3 weergegeven verweer verworpen op de grond dat geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit toen de opsporingsambtenaren aan de verdachte op 26 april 2018 in zijn woning vroegen ‘wat hij vanochtend had gedaan’ en – na zijn antwoord dat hij zijn dochter naar school had gebracht – ‘of er ook niet iets was wat zij moesten weten’. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. Gelet op de omstandigheden, zoals deze blijken uit het door het hof voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van bevindingen, dat de verdachte voldeed aan het signalement van de bij het ongeval betrokken bestuurder en dat de opsporingsambtenaren bij hem waren gekomen door de tip dat hij de eigenaar was van de in zijn straat geparkeerde auto – met mogelijke schade aan de voorzijde – die wat betreft merk, type, kleur en het door getuigen waargenomen deel van het kenteken overeenkwam met de bij het ongeval betrokken auto, kunnen de aan de verdachte gestelde vragen niet anders worden opgevat dan als vragen over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit – kort gezegd: het verlaten van de plaats van het ongeval – ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt.

2.3.3De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

The post Vrijspraak na verzuim wijzen op consultatierecht advocaat voor stellen vragen over betrokkenheid verkeersongeval appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-na-verzuim-wijzen-op-consultatierecht-advocaat-voor-stellen-vragen-over-betrokkenheid-verkeersongeval/feed/ 0
Ongevalsschade is rechtstreekse schade bij artikel 7 WVW https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ongevalsschade-is-rechtstreekse-schade-bij-artikel-7-wvw/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ongevalsschade-is-rechtstreekse-schade-bij-artikel-7-wvw/#respond Mon, 29 Sep 2025 16:51:14 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4417 In HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1651 speelde de vraag of ongevalsschade rechtstreekse schade is als bedoeld in artikel 7 WVW, in die zin dat een benadeelde partij van het verlaten van de plaats van het ongeval zich kan voegen in het strafproces en in dat verband schade kan vorderen, bijvoorbeeld na beschadiging van het voertuig. […]

The post Ongevalsschade is rechtstreekse schade bij artikel 7 WVW appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
In HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1651 speelde de vraag of ongevalsschade rechtstreekse schade is als bedoeld in artikel 7 WVW, in die zin dat een benadeelde partij van het verlaten van de plaats van het ongeval zich kan voegen in het strafproces en in dat verband schade kan vorderen, bijvoorbeeld na beschadiging van het voertuig. De Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend:

2.3Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden als voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zo’n verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Voor het aannemen van zodanig verband is niet vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd. (Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverweging 2.3.1.)
Bovendien geldt dat voor vergoeding aan de benadeelde partij overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking komt de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek aan de verdachte kan worden toegerekend. (Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverweging 2.4.1.)

2.4Uit de vaststellingen van het hof volgt dat de verdachte een ongeval heeft veroorzaakt doordat hij, tijdens het passeren van een andere auto, tegen de Volkswagen Golf van de benadeelde partij is gebotst, en dat hij de plaats van dit ongeval heeft verlaten. Het op die vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade, waaronder schade aan de Volkswagen Golf, voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden getuigt, gelet op wat is overwogen onder 2.3, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Evenmin is onbegrijpelijk het in zijn beslissing besloten liggende oordeel van het hof dat de schade die de benadeelde partij heeft geleden het gevolg is van de vastgestelde, aan de verdachte toe te rekenen onrechtmatige gedragingen (in het bijzonder: het door de verdachte veroorzaakte ongeval waarbij de auto van de benadeelde partij is beschadigd), een en ander in de hiervoor onder 2.3 bedoelde zin.

The post Ongevalsschade is rechtstreekse schade bij artikel 7 WVW appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ongevalsschade-is-rechtstreekse-schade-bij-artikel-7-wvw/feed/ 0
Vrijspraak art. 7 WVW in verband met het niet merken van aanrijding https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-art-7-wvw-in-verband-met-het-niet-merken-van-aanrijding/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-art-7-wvw-in-verband-met-het-niet-merken-van-aanrijding/#respond Mon, 29 Sep 2025 15:13:22 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4415 In de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, 5 december 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:6628 stond de vraag centraal of de verdachte de aanrijding (met een kind) had moeten merken. De rechtbank achtte uiteindelijk niet bewezen dat de verdachte die aanrijding had gemerkt of redelijkerwijs had moeten merken en sprak hem vrij. De rechtbank overwoog als volgt: “Ten eerste […]

The post Vrijspraak art. 7 WVW in verband met het niet merken van aanrijding appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
In de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, 5 december 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:6628 stond de vraag centraal of de verdachte de aanrijding (met een kind) had moeten merken. De rechtbank achtte uiteindelijk niet bewezen dat de verdachte die aanrijding had gemerkt of redelijkerwijs had moeten merken en sprak hem vrij. De rechtbank overwoog als volgt:

Ten eerste acht de rechtbank het mogelijk dat verdachte, in zijn afgesloten auto met de kachelventilator en de radio aan, de bons en het gegil ofwel niet heeft gehoord, ofwel daaraan niet de conclusie heeft verbonden dat hij betrokken was bij een aanrijding, omdat hij het geluid gedempt heeft waargenomen.’

Ten tweede acht de rechtbank het mogelijk dat verdachte, in het donker in een straat met veel geparkeerde auto’s, een vierjarig kind, dat mogelijk van achter een geparkeerde auto plotseling vlak voor de auto van verdachte de straat op is gerend, niet heeft gezien.

De politie trekt de conclusie dat het slachtoffer vóór de aanrijding zichtbaar is geweest voor verdachte, op basis van een reconstructie van het ongeval met een pop van dezelfde lengte als het slachtoffer. De pop draag dezelfde (donker)blauwe jas, sjaal en muts als het slachtoffer. Op de foto van de reconstructie is te zien dat de pop overeind wordt gehouden doormiddel van hulpmiddelen, waarbij de capuchon van de jas van het slachtoffer binnenstebuiten is gekeerd.1 Omdat de binnenkant van de capuchon een feloranje kleur heeft, is deze relatief zichtbaar ten opzichte van de overige, blauwe kleding. Het dossier biedt echter geen aanknopingspunten dat het slachtoffer zijn capuchon dusdanig zichtbaar droeg. Verder valt op dat in deze reconstructie de pop rechtop in stilstand voor de auto van verdachte is gezet. Het dossier sluit echter allerminst uit dat het slachtoffer van achter een geparkeerde auto plotseling de straat op is gerend, en zodoende slechter zichtbaar is geweest dan uit de reconstructie zou blijken. De officier van justitie heeft de zichtbaarheid van het slachtoffer voor verdachte vóór de aanrijding ook niet in zijn bewijsredenering betrokken.
Rechtsvoor op de motorkap van de auto van verdachte is DNA van het slachtoffer en een vezel van zijn muts aangetroffen. Hieruit concludeert de rechtbank dat het hoofd van het slachtoffer op enig moment contact heeft gemaakt met de motorkap van verdachte. De mogelijk korte duur van dit contact en het verminderde zicht door het ontbreken van daglicht maken echter dat hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat verdachte dit contact heeft gezien of had behoren te zien.

‘Ten derde acht de rechtbank het mogelijk dat verdachte de aanrijding met het slachtoffer niet heeft gevoeld. Op grond van de schade aan de auto, het op de auto aangetroffen DNA van het slachtoffer, de aangetroffen vezel van zijn muts en zijn letsel, concludeert de rechtbank dat het slachtoffer rechtsvoor op de motorkap en aan de rechteronderzijde van de auto contact met de auto van verdachte heeft gemaakt. Mede omdat het slachtoffer een kind van vier jaar oud was en de auto van verdachte een gemiddeld grote en zware auto betreft, kan hier niet de conclusie uit worden getrokken dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanrijding van het slachtoffer heeft gevoeld. Dit volgt ook niet uit het schadebeeld aan de auto. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat er sprake is van zeer geringe schade aan de auto, te weten een kleine deuk in de motorkap en enige verstoringen van het vuil op de motorkap en bij de rechterkoplamp. De rechtbank kan niet met voldoende zekerheid vaststellen, dat de kleine deuk in de motorkap van de auto het gevolg is geweest van de betreffende aanrijding, omdat verdachte heeft verklaard dat deze deuk al vóór het ongeval in de motorkap zat en de resultaten van het forensisch onderzoek deze verklaring niet ontkrachten. Het DNA en de blauwe vezel uit de muts van het slachtoffer zijn immers niet in deze deuk, maar op enige afstand van deze deuk op de motorkap aangetroffen.’

‘Ten slotte acht de rechtbank het feit dat verdachte na de aanrijding niet is gevlucht, maar enkele tientallen meters verderop, in het zicht van de omstanders van het ongeval, gewoontegetrouw de carport van zijn woning is ingereden, een indicatie dat verdachte inderdaad niets van de aanrijding heeft gemerkt.’

The post Vrijspraak art. 7 WVW in verband met het niet merken van aanrijding appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-art-7-wvw-in-verband-met-het-niet-merken-van-aanrijding/feed/ 0
Bekendmaking uitslag bloedonderzoek had naar GBA-adres in Polen gestuurd kunnen worden https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bekendmaking-uitslag-bloedonderzoek-had-naar-gba-adres-in-polen-gestuurd-kunnen-worden/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bekendmaking-uitslag-bloedonderzoek-had-naar-gba-adres-in-polen-gestuurd-kunnen-worden/#respond Sun, 28 Sep 2025 08:21:46 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4411 In de zaak van HR, 22 april 2025,  ECLI:NL:HR:2025:643 ging het om de vraag of de uitslag van het bloedonderzoek naar een adres in Polen moet worden gestuurd als de verdachte geen in Nederland bekend woonadres meer heeft. De Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend: “Van “onderzoek” a.b.i. art. 8.5 WVW 1994 is slechts sprake […]

The post Bekendmaking uitslag bloedonderzoek had naar GBA-adres in Polen gestuurd kunnen worden appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
In de zaak van HR, 22 april 2025,  ECLI:NL:HR:2025:643 ging het om de vraag of de uitslag van het bloedonderzoek naar een adres in Polen moet worden gestuurd als de verdachte geen in Nederland bekend woonadres meer heeft. De Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend:

“Van “onderzoek” a.b.i. art. 8.5 WVW 1994 is slechts sprake als waarborgen zijn nageleefd waarmee wetgever dat onderzoek met oog op betrouwbaarheid van resultaten daarvan heeft omringd (vgl. HR:2020:1684). Voorschrift van art. 17 Besluit dat verdachte schriftelijk in kennis wordt gesteld van resultaat van bloedonderzoek en van recht op tegenonderzoek, betreft strikte waarborg (vgl. HR:2021:1793). Uit ‘s hofs vaststellingen volgt dat (i) verdachte bij zijn aanhouding dan wel bij zijn verhoor door politie geen adres heeft opgegeven waar uitslag van bloedonderzoek naartoe kon worden gestuurd, (ii) verdachte niet in kennis is gesteld van resultaat van bloedonderzoek en van recht op tegenonderzoek maar dat is volstaan met kennisgeving die was gericht aan adres onbekend, en (iii) reden voor het achterwege laten van kennisgeving aan verdachte erin was gelegen dat verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft in Nederland. Hof heeft o.g.v. deze vaststellingen geoordeeld dat omstandigheid dat kennisgeving de verdachte niet heeft bereikt, niet eraan in de weg staat dat sprake is van “onderzoek” a.b.i. art. 8.5 WVW 1994, omdat het aan verdachte is te wijten dat hij zich niet heeft laten inschrijven in BRP en hij ook niet bij politie adresgegevens heeft opgegeven. Art. 17 Besluit vereist dat opsporingsambtenaar de verdachte schriftelijk in kennis stelt van resultaat van bloedonderzoek en van recht op tegenonderzoek. Dit voorschrift waarborgt o.m. dat verdachte gebruik kan maken van recht op tegenonderzoek op moment dat afgenomen bloed daarvoor nog beschikbaar is. In het geval dat door verdachte geen adres is opgegeven waaraan kennisgeving kan worden gedaan, maar opsporingsambtenaar door raadpleging van BRP-gegevens wel actueel adres van verdachte kan achterhalen, moet kennisgeving naar dat adres worden verzonden. Nu uit stukken blijkt dat van verdachte op moment dat politie het resultaat van bloedonderzoek ontving, in BRP een adres in Polen stond geregistreerd, heeft hof miskend dat kennisgeving naar dat adres in Polen had kunnen en moeten worden verzonden. Dat verdachte op dat moment niet was ingeschreven op adres in Nederland, leidt daarbij niet tot ander oordeel.”

Uitspraak Hoge Raad:

3.2.3

Bij de stukken bevinden zich:

– een brief van de politie eenheid Den Haag van 2 april 2020 aan de verdachte, waarin de uitslag van het bloedonderzoek is medegedeeld en de verdachte is gewezen op het recht om een tegenonderzoek te laten verrichten. Deze brief is geadresseerd aan [verdachte] , “Onbekend 9999, ZVWOVP (de Hoge Raad begrijpt: zonder vaste woon- of verblijfplaats), ONBEKEND”;

– een ‘ID Staat (Op basis van identificatie met biometrie)’ van 2 maart 2020, die de volgende informatie bevat: de verdachte heeft de Poolse nationaliteit, hij heeft als adres in de basisregistratie personen (hierna: BRP) [a-straat 1] [plaats] , [nummer] , Polen en als zijn laatste feitelijke woon- of verblijfplaats is vermeld “ZVWOVP”;

– een informatiestaat SKDB-persoon van de verdachte van 8 april 2021, die de volgende informatie bevat: de verdachte is niet-ingezetene, hij heeft met ingang van 23 september 2017 als BRP-adres voornoemd adres in Polen, en als zijn laatste feitelijke woon- of verblijfplaats is vermeld “ZVWOVHTL” (de Hoge Raad begrijpt: zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande) met als gemeente en land “ [plaats] , Nederland” en als registratiedatum 10 maart 2021.

3.3.1De tenlastelegging is toegesneden op artikel 8 lid 5 WVW 1994. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘onderzoek’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling.

3.3.2

Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang:

– artikel 8 lid 5 WVW 1994:

“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.”

– artikel 17 Besluit:

“De opsporingsambtenaar stelt de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag, bedoeld in artikel 16, tweede lid, schriftelijk in kennis van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek en vermeldt daarbij het sporenidentificatienummer, bedoeld in artikel 16, vierde lid, onder b.”

3.4Van een ‘onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 is slechts sprake als de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684). Het voorschrift van artikel 17 Besluit dat de verdachte schriftelijk in kennis wordt gesteld van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek, betreft een strikte waarborg (vgl. HR 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1793).

3.5Uit de vaststellingen van het hof volgt dat (i) de verdachte bij zijn aanhouding dan wel bij zijn verhoor door de politie geen adres heeft opgegeven waar de uitslag van het bloedonderzoek naartoe kon worden gestuurd, (ii) de verdachte niet in kennis is gesteld van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek, maar dat is volstaan met een kennisgeving die was gericht aan adres onbekend, en (iii) de reden voor het achterwege laten van de kennisgeving aan de verdachte erin was gelegen dat de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft in Nederland. Het hof heeft op grond van deze vaststellingen geoordeeld dat de omstandigheid dat de kennisgeving de verdachte niet heeft bereikt, niet eraan in de weg staat dat sprake is van een ‘onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994, omdat het aan de verdachte is te wijten dat hij zich niet heeft laten inschrijven in de BRP en hij ook niet bij de politie adresgegevens heeft opgegeven.

3.6.1Artikel 17 Besluit vereist dat de opsporingsambtenaar de verdachte schriftelijk in kennis stelt van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek. Dit voorschrift waarborgt onder meer dat de verdachte gebruik kan maken van het recht op tegenonderzoek op een moment dat het afgenomen bloed daarvoor nog beschikbaar is. In het geval dat door de verdachte geen adres is opgegeven waaraan de kennisgeving kan worden gedaan, maar de opsporingsambtenaar door raadpleging van BRP-gegevens wel een actueel adres van de verdachte kan achterhalen, moet de kennisgeving naar dat adres worden verzonden.

3.6.2Nu uit de onder 3.2.3 weergegeven stukken blijkt dat van de verdachte op het moment dat de politie het resultaat van het bloedonderzoek ontving, in de BRP een adres in Polen stond geregistreerd, heeft het hof miskend dat de kennisgeving naar dat adres in Polen had kunnen en moeten worden verzonden. Dat de verdachte op dat moment niet was ingeschreven op een adres in Nederland, leidt daarbij niet tot een ander oordeel.

The post Bekendmaking uitslag bloedonderzoek had naar GBA-adres in Polen gestuurd kunnen worden appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/bekendmaking-uitslag-bloedonderzoek-had-naar-gba-adres-in-polen-gestuurd-kunnen-worden/feed/ 0
Wanneer wordt geoordeeld of een verdachte een aanrijding redelijkerwijs heeft moeten merken https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/wanneer-wordt-geoordeeld-of-een-verdachte-een-aanrijding-redelijkerwijs-heeft-moeten-merken/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/wanneer-wordt-geoordeeld-of-een-verdachte-een-aanrijding-redelijkerwijs-heeft-moeten-merken/#respond Sat, 27 Sep 2025 09:01:19 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4408 Bij artikel 7 WVW gaat het erom dat komt vast te staan dat een verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat bij betrokken is geweest bij een aanrijding. Bij een ongeluk is dat vaak wel makkelijker vast te stellen, maar bij een kleine aanrijding bij het in- of uitparkeren is dat niet altijd zo duidelijk. […]

The post Wanneer wordt geoordeeld of een verdachte een aanrijding redelijkerwijs heeft moeten merken appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Bij artikel 7 WVW gaat het erom dat komt vast te staan dat een verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat bij betrokken is geweest bij een aanrijding. Bij een ongeluk is dat vaak wel makkelijker vast te stellen, maar bij een kleine aanrijding bij het in- of uitparkeren is dat niet altijd zo duidelijk. De vraag is dan hoe wordt vastgesteld dat een verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat hij een aanrijding heeft gehad. Alleen dan kan iemand namelijk veroordeeld worden voor overtreding van artikel 7 WVW.

Allereerst lezen we in Tekst & commentaar bij het artikel: ‘Het bewijs van de bewustheid van de schade kan in een aantal gevallen objectiverend worden bewezen op basis van de aard en ernst van de schade. Hoe groter de schade, hoe kleiner de kans dat verdachte niet heeft gemerkt dat hij een ander voertuig heeft geraakt’.

‘Het bewijs van de bewustheid van de schade kan in een aantal gevallen objectiverend worden bewezen op basis van de aard en ernst van de schade. Hoe groter de schade, hoe kleiner de kans dat verdachte niet heeft gemerkt dat hij een ander voertuig heeft geraakt’.

Zichtbaar kijken naar ongeval
Gerechtshof Den Haag, 6 september 2018. ECLI:NL:GHDHA:2018:2711
‘Dat de verdachte vermoedde dat daardoor schade kon zijn ontstaan aan de auto van [aangeefster] volgt uit zijn verklaring dat hij en zijn echtgenote na de aanrijding uit het rechterraam van hun auto hebben gekeken om te zien of daardoor schade was ontstaan.’

 Slachtoffer maakt kenbaar dat er schade is
Gerechtshof Den Haag, 6 september 2018. ECLI:NL:GHDHA:2018:2711
Uit de verklaring van aangeefster wordt duidelijk dat aangeefster foto’s heeft gemaakt van de auto van de verdachte. Hierdoor kon verdachte redelijkerwijs vermoeden dat er mogelijke schade was.

Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan art. 7 van de Wegenverkeerswet 1994. Hieruit kan afgeleid worden dat er van een verdachte verwacht kan worden een redelijk vermoeden te hebben wanneer, ten tijde van het ongeval, bijstanders of slachtoffers de schade vastleggen.

Hoorbare klap
Gerechtshof Den Haag, 22 december 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:4196
‘maar op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat hij een ongeval had veroorzaakt, laat staan dat hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander ten gevolge van een door hem veroorzaakt ongeval letsel had opgelopen. Zo blijkt niets van een hoorbare klap, schreeuw of andere omstandigheid die erop wijst dat de verdachte iets van de aanrijding gemerkt moet hebben. De verdachte behoort dan ook van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken’.

 Algemene ervaringsregels
Gerechtshof Amsterdam, 19 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4381
‘Algemene ervaringsregels brengen met zich mee dat een dergelijke botsing voor de bestuurder van het aanrijdende voertuig zichtbaar en hoorbaar is. Dit brengt, behoudens bijzondere omstandigheden, mee dat de verdachte de botsing moet hebben waargenomen en hij zodoende (op zijn minst) redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij betrokken was bij een verkeersongeval waarbij schade aan een ander was toegebracht.’

 

The post Wanneer wordt geoordeeld of een verdachte een aanrijding redelijkerwijs heeft moeten merken appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/wanneer-wordt-geoordeeld-of-een-verdachte-een-aanrijding-redelijkerwijs-heeft-moeten-merken/feed/ 0
Vrijspraak voor rijden met een ogv artikel 123b WVW ongeldig verklaard rijbewijs https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-voor-rijden-met-een-ogv-artikel-123b-wvw-ongeldig-verklaard-rijbewijs/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-voor-rijden-met-een-ogv-artikel-123b-wvw-ongeldig-verklaard-rijbewijs/#respond Sat, 30 Aug 2025 17:06:29 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4400 Om tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde te komen, moet uit de bewijsvoering moet blijken (cumulatief): a.dat het rijbewijs van de verdachte op grond van artikel 123b, eerste lid, van de WvW 1994 zijn geldigheid heeft verloren; b dat, nadat het rijbewijs zijn geldigheid had verloren, aan de verdachte geen ander rijbewijs is […]

The post Vrijspraak voor rijden met een ogv artikel 123b WVW ongeldig verklaard rijbewijs appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Om tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde te komen, moet uit de bewijsvoering moet blijken (cumulatief):

a.dat het rijbewijs van de verdachte op grond van artikel 123b, eerste lid, van de WvW 1994 zijn geldigheid heeft verloren;
b dat, nadat het rijbewijs zijn geldigheid had verloren, aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven voor de categorie waartoe het motorrijtuig behoort dat hij bestuurde;
c.dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en
d. dat verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig ‘wist of redelijkerwijs moest weten’ dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 123b, derde lid, van de WvW 1994 gestelde voorwaarden.

In die zin moet uit bewijsmiddelen blijken dat de ongeldigverklaring aan de verdachte is medegedeeld en dat hij is geïnformeerd over de verdere stappen om het rijbewijs weer aan te vragen.

Het Openbaar Ministerie informeert een veroordeelde per brief dat het rijbewijs van rechtswege ongeldig is geworden. Als uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte die brief niet heeft ontvangen, dient vrijspraak te volgen.

In een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, 30 maart 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1203 werd door het hof het volgende geoordeeld:

Het rijbewijs van de verdachte heeft op 10 december 2014 van rechtswege zijn geldigheid verloren op grond van artikel 123b van de Wegenverkeersweg 1994. De verdachte stelt hiervan echter op 9 december 2015 niet op de hoogte te zijn geweest en, meer in het bijzonder, dat hij de brief van 18 december 2014 van het parket CVOM hieromtrent, niet heeft ontvangen. Dat dit laatste anders is, blijkt niet uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting; op 30 maart 2015 is vruchteloos geprobeerd de mededeling van 18 december 2014 uit te reiken op het adres van de verdachte en het poststuk is op 8 april 2015 niet-uitgereikt retour gezonden aan de afzender.

Ook overigens is niet gebleken van een omstandigheid op grond waarvan de verdachte wist of redelijkerwijze moest weten dat zijn rijbewijs de geldigheid op grond van artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994 had verloren. De enkele, door de advocaat-generaal gestelde, omstandigheid dat de verdachte zijn rijbewijs niet had teruggekregen en dat ook ten tijde van het tenlastegelegde nog niet in zijn bezit had, maakt dit niet anders.

Ook enkel de tekst onderaan een tenlastelegging dat het rijbewijs later ongeldig wordt na het onherroepelijk worden van de uitspraak van de eerder zaak is niet voldoende!
Dit volgt o.a. uit een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23 januari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:333. Het hof overweeg hier:

“Verder acht het hof het feit dat op de dagvaarding voor de zitting van 30 januari 2020 die aan verdachte op 16 november 2019 in persoon is uitgereikt staat vermeld: ‘(…) Door het tweede strafpunt wordt uw rijbewijs automatisch ongeldig. U moet uw rijbewijs dan inleveren. Meer informatie: http://www.om.nl/strafpuntalcoholendrugs.’, onvoldoende om de tenlastegelegde (redelijkerwijze) wetenschap van verdachte daaruit af te leiden.
Het enkele feit dat aan verdachte bekend is gemaakt waar hij nadere informatie met betrekking tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs kan vinden is naar het oordeel van het hof niet voldoende om het bewijs van een vorm van wetenschap bij verdachte over het moeten voldoen aan voorwaarden bij het aanvragen van een nieuw rijbewijs aan te nemen.”

 

The post Vrijspraak voor rijden met een ogv artikel 123b WVW ongeldig verklaard rijbewijs appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-voor-rijden-met-een-ogv-artikel-123b-wvw-ongeldig-verklaard-rijbewijs/feed/ 0
Schending recht op tegenonderzoek bij bloedonderzoek https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/schending-recht-op-tegenonderzoek-bij-bloedonderzoek/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/schending-recht-op-tegenonderzoek-bij-bloedonderzoek/#respond Fri, 15 Aug 2025 08:36:25 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4398 Als het recht op een tegenonderzoek is geschonden bij het een bloedonderzoek, is de consequentie altijd dat er niet gesproken kan worden van een onderzoek in de zin van artikel 8 WVW. De uitslag van het bloedonderzoek mag dan niet worden gebruikt voor het bewijs. Dit levert altijd ene vrijspraak op. Dit volgt o.a. uit […]

The post Schending recht op tegenonderzoek bij bloedonderzoek appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Als het recht op een tegenonderzoek is geschonden bij het een bloedonderzoek, is de consequentie altijd dat er niet gesproken kan worden van een onderzoek in de zin van artikel 8 WVW. De uitslag van het bloedonderzoek mag dan niet worden gebruikt voor het bewijs. Dit levert altijd ene vrijspraak op. Dit volgt o.a. uit HR 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1793.

In een zaak waarin dit niet goed was gegaan, oordeelde de Hoge Raad:

“Van een ‘onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684). Tot de strikte waarborgen behoort onder meer het in artikel 17 Besluit neergelegde voorschrift dat de verdachte in kennis wordt gesteld van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek. (Vgl. in verband met de mededeling van de uitslag van een ademonderzoek HR 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4412 en in verband met de mededeling van het recht op tegenonderzoek na een ademonderzoek HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:92.)

2.5Het hof heeft in reactie op een gevoerd verweer geoordeeld dat met de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven brief voldoende aan de wettelijke vereisten is voldaan. Dat oordeel is niet begrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat in deze brief aan de verdachte wordt medegedeeld dat onder meer 96 mg (de Hoge Raad begrijpt: mcg) cocaïne per liter bloed is aangetroffen, maar de verdachte niet wordt gewezen op de mogelijkheid van een tegenonderzoek hiernaar; dat de brief niet vermeldt dat de verdachte een tegenonderzoek zelf bij een laboratorium moet aanvragen en dat het recht op tegenonderzoek vervalt indien de verdachte niet binnen twee weken na dagtekening van de kennisgeving de kosten van dat tegenonderzoek heeft betaald; en dat in strijd met artikel 17 Besluit geen sporenidentificatienummer is vermeld in de brief.

The post Schending recht op tegenonderzoek bij bloedonderzoek appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/schending-recht-op-tegenonderzoek-bij-bloedonderzoek/feed/ 0
Verweer bij rijden onder invloed van lachgas https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/verweer-bij-rijden-onder-invloed-van-lachgas/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/verweer-bij-rijden-onder-invloed-van-lachgas/#respond Mon, 07 Jul 2025 22:19:02 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4387 Het aantonen van lachgasgebruik blijft vooralsnog lastig omdat lachgas relatief kort detecteerbaar is in het lichaam. Momenteel loopt er vanuit de politie een onderzoek om te bezien of er een detectiemiddel ontwikkeld kan worden waarmee dat gebruik voldoende aangetoond kan worden. Een veroordeling voor het rijden onder invloed van lachgas blijkt in de praktijk echter […]

The post Verweer bij rijden onder invloed van lachgas appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Het aantonen van lachgasgebruik blijft vooralsnog lastig omdat lachgas relatief kort detecteerbaar is in het lichaam. Momenteel loopt er vanuit de politie een onderzoek om te bezien of er een detectiemiddel ontwikkeld kan worden waarmee dat gebruik voldoende aangetoond kan worden. Een veroordeling voor het rijden onder invloed van lachgas blijkt in de praktijk echter wel mogelijk als de verdachte op heterdaad wordt betrapt op het gebruik daarvan achter het stuur. Ter illustratie kan worden gewezen op: Rechtbank Rotterdam 2 december 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:9580, Rechtbank Noord-Holland 20 december 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:11395, Gerechtshof Den Haag 17 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1117 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant 8 juni 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3940. Sinds de inwerkingtreding van het lachgasverbod op 1 januari 2023 kan overigens ook worden gehandhaafd op het bezit van lachgas (Stb. 2022, 461).

Toch zijn er nog veel verweren te voeren bij een verdenking van lachgas. Vaak wordt ook vervolgd op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Evenwel vergeet men dan goed onderzoek te doen. In het kader van de verdediging kan dan gekozen worden voor de volgende verweren;

  • Er kan niet worden bewezen dat er lachgas, of “in elk geval een gevaarlijke stof” , in de cilinders zat.
  • Er is geen onderzoek gedaan naar de inhoud van de cilinders door het NFI
  • De verdachte heeft geen verklaring afgelegd over de in het voertuig aangetroffen cilinders
  • Er is ook geen onderzoek gedaan naar de fabrikant van de cilinders.
  • Enkele ambtshalve herkenning van de cilinders als lachgascilinders door een verbalisant is, zonder enig nader onderzoek en zonder een verklaring van de verdachte dat het lachgas betreft, volgens de verdediging onvoldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen dat zich in de cilinders lachgas bevond.
  • Cilinders kunnen immers zijn gevuld met een andere substantie, eventueel nadat er eerder lachgas in heeft gezeten.
  • Bij dit dossier kan hoogstens worden vastgesteld dat de verdachte cilinders in zijn bezit had waarop vermeld stond dat er lachgas in zat. Maar dat is geen strafbaar feit en evenmin het verwijt dat het openbaar ministerie hem maakt
  • Daarom dient vrijspraak te volgen.. Geen onderzoek gedaan wat voor stof er in de cilinder zat zodat niet kan worden bewezen dat dit een gevaarlijke stof was.

The post Verweer bij rijden onder invloed van lachgas appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/verweer-bij-rijden-onder-invloed-van-lachgas/feed/ 0
Stukken in dossier bij verdenking overtreding van artikel 9 lid 2 WVW (rijden met ongeldig verklaard rijbewijs) https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/stukken-in-dossier-bij-verdenking-overtreding-van-artikel-9-lid-2-wvw-rijden-met-ongeldig-verklaard-rijbewijs/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/stukken-in-dossier-bij-verdenking-overtreding-van-artikel-9-lid-2-wvw-rijden-met-ongeldig-verklaard-rijbewijs/#respond Wed, 25 Jun 2025 12:36:18 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4383 Bij een verdenking van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs is het de eerste vraag of de verdachte het feit heeft bekend. Als een verdachte in zijn verklaring bij de politie dit ontkent of een beroep op zijn zwijgrecht heeft gedaan, biedt dat veel kansen om onder een strafrechtelijke veroordeling uit te komen. De […]

The post Stukken in dossier bij verdenking overtreding van artikel 9 lid 2 WVW (rijden met ongeldig verklaard rijbewijs) appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Bij een verdenking van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs is het de eerste vraag of de verdachte het feit heeft bekend. Als een verdachte in zijn verklaring bij de politie dit ontkent of een beroep op zijn zwijgrecht heeft gedaan, biedt dat veel kansen om onder een strafrechtelijke veroordeling uit te komen. De Hoge Raad is namelijk erg streng.

De Hoge Raad is echt heel streng in art 9 lid 2 WVW zaken. Ik noem maar bijv. het laatste arrest van de Hoge Raad (Hoge Raad d.d. 3 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1110).

Om tot een veroordeling van de tenlastegelegde artikel 9 lid 2 WVW verdenkingen te komen, moet uit de processtukken blijken dat aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:

    1. Het rijbewijs van cliënt is ongeldig verklaard, het betreffende besluit is bekendgemaakt aan hem en was ten tijde van de incidenten van kracht doordat zeven dagen waren verlopen na die bekendmaking (vgl. artikel 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht respectievelijk artikel 124 lid 3 en 132 lid 4 WVW 1994); en
    2. Uit de bewijsvoering moeten blijken dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan cliënt geen ander rijbewijs is afgegeven; en
    3. Uit de bewijsvoering moet kunnen worden afgeleid dat cliënt ten tijde van het besturen van het motorrijtuig wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard

Vaak is al aan aan de eerste voorwaarde niet voldaan: onduidelijk is wanneer het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs aan mijn cliënt bekend is gemaakt. Daardoor kan bij geen enkel incident worden vastgesteld dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs van kracht was doordat er 7 dagen waren verlopen na de bekendmaking.

In zijn arrest van 3 september 2024 overweegt de Hoge Raad omtrent de eerste voorwaarde: “Dat aan dit vereiste is voldaan kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het CBR aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden. [zelf onderstreept]”.

Recent is de Hoge Raad hier nog dieper op ingegaan. In die uitspraak geeft de Hoge Raad duidelijk aan welke stukken in het dossier moeten zitten om tot een bewezenverklaring te komen (HR 3 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:826):

In deze uitspraak herhaalt de Hoge Raad eerst de relevante overwegingen uit HR:2019:1146 m.b.t. vereisten om tot bewezenverklaring van op art. 9.2 WVW 1994 toegesneden tenlastelegging te komen.

Aan overwegingen HR in HR:2019:1146 (waarin weliswaar niet is uitgesloten dat bewijs dat is voldaan aan daarin als eerste en tweede genoemde vereisten op andere manier kan worden geleverd) ligt gedachte ten grondslag dat het sterk aanbeveling verdient dat in zaken van dit type bij die vereisten genoemde stukken deel uitmaken van processtukken:
(a) mededeling van CBR aan verdachte met besluit tot ongeldigverklaring,
(b) aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en
(c) gegevens uit rijbewijsregister. OM is ervoor verantwoordelijk dat deze stukken, voordat zaak op tz. wordt behandeld, bij processtukken worden gevoegd (vgl. art. 149.1 Sv), zo nodig door daartoe deze stukken (alsnog) op te vragen bij CBR. In voorkomend geval kan rechter (desnoods door aanhouding van behandeling van zaak) bewerkstelligen dat stukken alsnog bij processtukken worden gevoegd. Daarmee wordt over vereisten op eenvoudige en gestandaardiseerde wijze tijdig duidelijkheid geboden, wat doelmatige behandeling en beoordeling van zaken van dit type ten goede komt. Ook wordt daarmee voorkomen dat strafproces wordt belast met (bewerkelijke) vraag of uit ander samenstel van feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat aan genoemde vereisten is voldaan, wat in dit type zaken met oog op zinvolle aanwending van capaciteit in strafrechtspleging vermeden zou moeten worden. Indien bewijs dat is voldaan aan als eerste en tweede genoemde vereisten toch op andere manier door rechter wordt aangenomen, vergt dat in beginsel in zaken waarin verdachte geen bekennende verklaring heeft afgelegd een nadere motivering waarin wordt uiteengezet hoe uit gebruikte b.m. is afgeleid dat aan vereisten is voldaan.

The post Stukken in dossier bij verdenking overtreding van artikel 9 lid 2 WVW (rijden met ongeldig verklaard rijbewijs) appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/stukken-in-dossier-bij-verdenking-overtreding-van-artikel-9-lid-2-wvw-rijden-met-ongeldig-verklaard-rijbewijs/feed/ 0
Alleen verkeersgevaarlijk rijgedrag is onvoldoende voor artikel 5a WVW https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/alleen-verkeersgevaarlijk-rijgedrag-is-onvoldoende-voor-artikel-5a-wvw/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/alleen-verkeersgevaarlijk-rijgedrag-is-onvoldoende-voor-artikel-5a-wvw/#respond Mon, 09 Jun 2025 12:31:57 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4379 Voor een bewezenverklaring van artikel 5a WVW is er meer nodig dan verkeersgevaarlijk rijgedrag. Vast moet komen te staan dan de verdachte opzet heeft gehad op het schenden van verkeersregels én opzet op het in ernstige mate schenden van deze verkeersregels. Bovendien dient daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten zijn geweest. […]

The post Alleen verkeersgevaarlijk rijgedrag is onvoldoende voor artikel 5a WVW appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Voor een bewezenverklaring van artikel 5a WVW is er meer nodig dan verkeersgevaarlijk rijgedrag.
Vast moet komen te staan dan de verdachte opzet heeft gehad op het schenden van verkeersregels én opzet op het in ernstige mate schenden van deze verkeersregels. Bovendien dient daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten zijn geweest.

Voor wat betreft de vraag of er levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten was moet er zich een daadwerkelijke, concrete situatie of concrete situaties hebben voorgedaan waarbij voorzienbaar was dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte zeer gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond en mag zij van geluk spreken dat er niets ernstigs is gebeurd, hetgeen verdachte zelf ook heeft bevestigd. Maar uit het dossier blijkt onvoldoende concreet dat er door de gedragingen van verdachte en de feiten en omstandigheden die hiermee gepaard gingen, situaties zijn ontstaan waardoor er daadwerkelijk levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Zo wordt weliswaar gesproken over het oversteken van een kruispunt met meerdere rijstroken en dat het verkeersbeeld erg druk was, maar hieruit volgt niet dat er bijvoorbeeld bijna een aanrijding of iets dergelijks heeft plaatsgevonden. Ook blijkt bijvoorbeeld niet dat in de woonwijk waar verdachte veel te hard reed op dat moment andere weggebruikers of verkeersdeelnemers aanwezig waren die door de acties van verdachte gevaar liepen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde (rb Zeeland West-Brabant, 16 februari 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:935).

Ook het gerechtshof Den Haag, 17 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1117, geeft aan dat niet te snel tot een bewezenverklaring van artikel 5a WVW kan worden gekomen. Vastgesteld werd dat verdachte:

– onnodig langzaam reed,
– zijn auto onverwacht stilzette,
– meermalen een doorgetrokken streep te overschreed
– en tijdens het rijden een telefoon vasthield
– en ook nog eens onder invloed van lachgas was

Toch vond het gerechtshof dit te weinig voor een bewezenverklaring van artikel 5a WVW. Het gerechtshof overwoog het volgende:
“De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is welk strafbaar feit bovengenoemde verkeersgedragingen van de verdachte opleveren. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking de Memorie van Toelichting behorende bij artikel 5a WVW, waarin staat vermeld dat dit artikel is “bedoeld voor een beperkt aantal zaken, zaken waarin sprake is van zeer ernstige verkeersdelicten. Voor de overige zaken kan worden teruggevallen op het aangescherpte artikel 5 WVW.”1. Naar het oordeel van het hof is de combinatie van de gedragingen van de verdachte wel degelijk gevaarzettend geweest, maar kan op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet wettig en overtuigend worden vastgesteld dat deze in dit geval zodanig is geweest dat daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) was te duchten. Gelet hierop spreekt het hof de verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde (artikel 5a WVW) en komt het tot een bewezenverklaring van het onder1artikel 5 WVW ipv 5a.

The post Alleen verkeersgevaarlijk rijgedrag is onvoldoende voor artikel 5a WVW appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/alleen-verkeersgevaarlijk-rijgedrag-is-onvoldoende-voor-artikel-5a-wvw/feed/ 0