Advocaat Verkeersstrafrecht https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ Mon, 07 Jul 2025 22:19:02 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.7 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/wp-content/uploads/2025/07/cropped-httpswww.advocaat-verkeersstrafrecht.nl_-32x32.png Advocaat Verkeersstrafrecht https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ 32 32 Verweer bij rijden onder invloed van lachgas https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/verweer-bij-rijden-onder-invloed-van-lachgas/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/verweer-bij-rijden-onder-invloed-van-lachgas/#respond Mon, 07 Jul 2025 22:19:02 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4387 Het aantonen van lachgasgebruik blijft vooralsnog lastig omdat lachgas relatief kort detecteerbaar is in het lichaam. Momenteel loopt er vanuit de politie een onderzoek om te bezien of er een detectiemiddel ontwikkeld kan worden waarmee dat gebruik voldoende aangetoond kan worden. Een veroordeling voor het rijden onder invloed van lachgas blijkt in de praktijk echter […]

The post Verweer bij rijden onder invloed van lachgas appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Het aantonen van lachgasgebruik blijft vooralsnog lastig omdat lachgas relatief kort detecteerbaar is in het lichaam. Momenteel loopt er vanuit de politie een onderzoek om te bezien of er een detectiemiddel ontwikkeld kan worden waarmee dat gebruik voldoende aangetoond kan worden. Een veroordeling voor het rijden onder invloed van lachgas blijkt in de praktijk echter wel mogelijk als de verdachte op heterdaad wordt betrapt op het gebruik daarvan achter het stuur. Ter illustratie kan worden gewezen op: Rechtbank Rotterdam 2 december 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:9580, Rechtbank Noord-Holland 20 december 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:11395, Gerechtshof Den Haag 17 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1117 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant 8 juni 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3940. Sinds de inwerkingtreding van het lachgasverbod op 1 januari 2023 kan overigens ook worden gehandhaafd op het bezit van lachgas (Stb. 2022, 461).

Toch zijn er nog veel verweren te voeren bij een verdenking van lachgas. Vaak wordt ook vervolgd op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Evenwel vergeet men dan goed onderzoek te doen. In het kader van de verdediging kan dan gekozen worden voor de volgende verweren;

  • Er kan niet worden bewezen dat er lachgas, of “in elk geval een gevaarlijke stof” , in de cilinders zat.
  • Er is geen onderzoek gedaan naar de inhoud van de cilinders door het NFI
  • De verdachte heeft geen verklaring afgelegd over de in het voertuig aangetroffen cilinders
  • Er is ook geen onderzoek gedaan naar de fabrikant van de cilinders.
  • Enkele ambtshalve herkenning van de cilinders als lachgascilinders door een verbalisant is, zonder enig nader onderzoek en zonder een verklaring van de verdachte dat het lachgas betreft, volgens de verdediging onvoldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen dat zich in de cilinders lachgas bevond.
  • Cilinders kunnen immers zijn gevuld met een andere substantie, eventueel nadat er eerder lachgas in heeft gezeten.
  • Bij dit dossier kan hoogstens worden vastgesteld dat de verdachte cilinders in zijn bezit had waarop vermeld stond dat er lachgas in zat. Maar dat is geen strafbaar feit en evenmin het verwijt dat het openbaar ministerie hem maakt
  • Daarom dient vrijspraak te volgen.. Geen onderzoek gedaan wat voor stof er in de cilinder zat zodat niet kan worden bewezen dat dit een gevaarlijke stof was.

The post Verweer bij rijden onder invloed van lachgas appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/verweer-bij-rijden-onder-invloed-van-lachgas/feed/ 0
Stukken in dossier bij verdenking overtreding van artikel 9 lid 2 WVW (rijden met ongeldig verklaard rijbewijs) https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/stukken-in-dossier-bij-verdenking-overtreding-van-artikel-9-lid-2-wvw-rijden-met-ongeldig-verklaard-rijbewijs/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/stukken-in-dossier-bij-verdenking-overtreding-van-artikel-9-lid-2-wvw-rijden-met-ongeldig-verklaard-rijbewijs/#respond Wed, 25 Jun 2025 12:36:18 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4383 Bij een verdenking van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs is het de eerste vraag of de verdachte het feit heeft bekend. Als een verdachte in zijn verklaring bij de politie dit ontkent of een beroep op zijn zwijgrecht heeft gedaan, biedt dat veel kansen om onder een strafrechtelijke veroordeling uit te komen. De […]

The post Stukken in dossier bij verdenking overtreding van artikel 9 lid 2 WVW (rijden met ongeldig verklaard rijbewijs) appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Bij een verdenking van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs is het de eerste vraag of de verdachte het feit heeft bekend. Als een verdachte in zijn verklaring bij de politie dit ontkent of een beroep op zijn zwijgrecht heeft gedaan, biedt dat veel kansen om onder een strafrechtelijke veroordeling uit te komen. De Hoge Raad is namelijk erg streng.

De Hoge Raad is echt heel streng in art 9 lid 2 WVW zaken. Ik noem maar bijv. het laatste arrest van de Hoge Raad (Hoge Raad d.d. 3 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1110).

Om tot een veroordeling van de tenlastegelegde artikel 9 lid 2 WVW verdenkingen te komen, moet uit de processtukken blijken dat aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:

    1. Het rijbewijs van cliënt is ongeldig verklaard, het betreffende besluit is bekendgemaakt aan hem en was ten tijde van de incidenten van kracht doordat zeven dagen waren verlopen na die bekendmaking (vgl. artikel 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht respectievelijk artikel 124 lid 3 en 132 lid 4 WVW 1994); en
    2. Uit de bewijsvoering moeten blijken dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan cliënt geen ander rijbewijs is afgegeven; en
    3. Uit de bewijsvoering moet kunnen worden afgeleid dat cliënt ten tijde van het besturen van het motorrijtuig wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard

Vaak is al aan aan de eerste voorwaarde niet voldaan: onduidelijk is wanneer het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs aan mijn cliënt bekend is gemaakt. Daardoor kan bij geen enkel incident worden vastgesteld dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs van kracht was doordat er 7 dagen waren verlopen na de bekendmaking.

In zijn arrest van 3 september 2024 overweegt de Hoge Raad omtrent de eerste voorwaarde: “Dat aan dit vereiste is voldaan kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het CBR aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden. [zelf onderstreept]”.

Recent is de Hoge Raad hier nog dieper op ingegaan. In die uitspraak geeft de Hoge Raad duidelijk aan welke stukken in het dossier moeten zitten om tot een bewezenverklaring te komen (HR 3 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:826):

In deze uitspraak herhaalt de Hoge Raad eerst de relevante overwegingen uit HR:2019:1146 m.b.t. vereisten om tot bewezenverklaring van op art. 9.2 WVW 1994 toegesneden tenlastelegging te komen.

Aan overwegingen HR in HR:2019:1146 (waarin weliswaar niet is uitgesloten dat bewijs dat is voldaan aan daarin als eerste en tweede genoemde vereisten op andere manier kan worden geleverd) ligt gedachte ten grondslag dat het sterk aanbeveling verdient dat in zaken van dit type bij die vereisten genoemde stukken deel uitmaken van processtukken:
(a) mededeling van CBR aan verdachte met besluit tot ongeldigverklaring,
(b) aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en
(c) gegevens uit rijbewijsregister. OM is ervoor verantwoordelijk dat deze stukken, voordat zaak op tz. wordt behandeld, bij processtukken worden gevoegd (vgl. art. 149.1 Sv), zo nodig door daartoe deze stukken (alsnog) op te vragen bij CBR. In voorkomend geval kan rechter (desnoods door aanhouding van behandeling van zaak) bewerkstelligen dat stukken alsnog bij processtukken worden gevoegd. Daarmee wordt over vereisten op eenvoudige en gestandaardiseerde wijze tijdig duidelijkheid geboden, wat doelmatige behandeling en beoordeling van zaken van dit type ten goede komt. Ook wordt daarmee voorkomen dat strafproces wordt belast met (bewerkelijke) vraag of uit ander samenstel van feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat aan genoemde vereisten is voldaan, wat in dit type zaken met oog op zinvolle aanwending van capaciteit in strafrechtspleging vermeden zou moeten worden. Indien bewijs dat is voldaan aan als eerste en tweede genoemde vereisten toch op andere manier door rechter wordt aangenomen, vergt dat in beginsel in zaken waarin verdachte geen bekennende verklaring heeft afgelegd een nadere motivering waarin wordt uiteengezet hoe uit gebruikte b.m. is afgeleid dat aan vereisten is voldaan.

The post Stukken in dossier bij verdenking overtreding van artikel 9 lid 2 WVW (rijden met ongeldig verklaard rijbewijs) appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/stukken-in-dossier-bij-verdenking-overtreding-van-artikel-9-lid-2-wvw-rijden-met-ongeldig-verklaard-rijbewijs/feed/ 0
Alleen verkeersgevaarlijk rijgedrag is onvoldoende voor artikel 5a WVW https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/alleen-verkeersgevaarlijk-rijgedrag-is-onvoldoende-voor-artikel-5a-wvw/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/alleen-verkeersgevaarlijk-rijgedrag-is-onvoldoende-voor-artikel-5a-wvw/#respond Mon, 09 Jun 2025 12:31:57 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4379 Voor een bewezenverklaring van artikel 5a WVW is er meer nodig dan verkeersgevaarlijk rijgedrag. Vast moet komen te staan dan de verdachte opzet heeft gehad op het schenden van verkeersregels én opzet op het in ernstige mate schenden van deze verkeersregels. Bovendien dient daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten zijn geweest. […]

The post Alleen verkeersgevaarlijk rijgedrag is onvoldoende voor artikel 5a WVW appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Voor een bewezenverklaring van artikel 5a WVW is er meer nodig dan verkeersgevaarlijk rijgedrag.
Vast moet komen te staan dan de verdachte opzet heeft gehad op het schenden van verkeersregels én opzet op het in ernstige mate schenden van deze verkeersregels. Bovendien dient daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten zijn geweest.

Voor wat betreft de vraag of er levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten was moet er zich een daadwerkelijke, concrete situatie of concrete situaties hebben voorgedaan waarbij voorzienbaar was dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte zeer gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond en mag zij van geluk spreken dat er niets ernstigs is gebeurd, hetgeen verdachte zelf ook heeft bevestigd. Maar uit het dossier blijkt onvoldoende concreet dat er door de gedragingen van verdachte en de feiten en omstandigheden die hiermee gepaard gingen, situaties zijn ontstaan waardoor er daadwerkelijk levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Zo wordt weliswaar gesproken over het oversteken van een kruispunt met meerdere rijstroken en dat het verkeersbeeld erg druk was, maar hieruit volgt niet dat er bijvoorbeeld bijna een aanrijding of iets dergelijks heeft plaatsgevonden. Ook blijkt bijvoorbeeld niet dat in de woonwijk waar verdachte veel te hard reed op dat moment andere weggebruikers of verkeersdeelnemers aanwezig waren die door de acties van verdachte gevaar liepen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde (rb Zeeland West-Brabant, 16 februari 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:935).

Ook het gerechtshof Den Haag, 17 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1117, geeft aan dat niet te snel tot een bewezenverklaring van artikel 5a WVW kan worden gekomen. Vastgesteld werd dat verdachte:

– onnodig langzaam reed,
– zijn auto onverwacht stilzette,
– meermalen een doorgetrokken streep te overschreed
– en tijdens het rijden een telefoon vasthield
– en ook nog eens onder invloed van lachgas was

Toch vond het gerechtshof dit te weinig voor een bewezenverklaring van artikel 5a WVW. Het gerechtshof overwoog het volgende:
“De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is welk strafbaar feit bovengenoemde verkeersgedragingen van de verdachte opleveren. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking de Memorie van Toelichting behorende bij artikel 5a WVW, waarin staat vermeld dat dit artikel is “bedoeld voor een beperkt aantal zaken, zaken waarin sprake is van zeer ernstige verkeersdelicten. Voor de overige zaken kan worden teruggevallen op het aangescherpte artikel 5 WVW.”1. Naar het oordeel van het hof is de combinatie van de gedragingen van de verdachte wel degelijk gevaarzettend geweest, maar kan op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet wettig en overtuigend worden vastgesteld dat deze in dit geval zodanig is geweest dat daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) was te duchten. Gelet hierop spreekt het hof de verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde (artikel 5a WVW) en komt het tot een bewezenverklaring van het onder1artikel 5 WVW ipv 5a.

The post Alleen verkeersgevaarlijk rijgedrag is onvoldoende voor artikel 5a WVW appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/alleen-verkeersgevaarlijk-rijgedrag-is-onvoldoende-voor-artikel-5a-wvw/feed/ 0
Politie moest eerst wijzen op zwijgrecht en recht op bijstand van een advocaat alvorens te vragen naar betrokkenheid bij ongeval https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/politie-moest-eerst-wijzen-op-zwijgrecht-en-recht-op-bijstand-van-een-advocaat-alvorens-te-vragen-naar-betrokkenheid-bij-ongeval/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/politie-moest-eerst-wijzen-op-zwijgrecht-en-recht-op-bijstand-van-een-advocaat-alvorens-te-vragen-naar-betrokkenheid-bij-ongeval/#respond Wed, 28 May 2025 09:53:12 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4342 We zien vaak dat de politie aan een verdachte van het verlaten van de plaats van het ongeval vraagt of hij/zij bij het ongeval betrokken is geweest. Voordat die vraag gesteld wordt, moet de politie echter de verdachte wel wijzen op zijn recht om te zwijgen (cautie) en ook het recht om eerst een advocaat […]

The post Politie moest eerst wijzen op zwijgrecht en recht op bijstand van een advocaat alvorens te vragen naar betrokkenheid bij ongeval appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
We zien vaak dat de politie aan een verdachte van het verlaten van de plaats van het ongeval vraagt of hij/zij bij het ongeval betrokken is geweest. Voordat die vraag gesteld wordt, moet de politie echter de verdachte wel wijzen op zijn recht om te zwijgen (cautie) en ook het recht om eerst een advocaat te raadplegen. In de praktijk gaat het vaak mis op dit punt.

Een voorbeeld hiervan zien we in HR 3 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1781:

In deze zaak was er een aanrijding geweest, waarbij de verdachte was doorgereden. Via een getuige komt de politie uiteindelijk bij de woning van de verdachte aan. Verbalisanten bellen aan op [f-straat 1] . Verdachte opent de deur en laat verbalisanten binnen. Verbalisanten zien dat de man die de deur open doet zijn haar in een staartje droeg. In het door verbalisanten opgemaakte proces-verbaal van bevindingen staat wat vervolgens wordt gezegd: “Verbalisant [verbalisant] zei tegen hem [het hof begrijpt: verdachte] dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Verbalisant [verbalisant] vroeg hem wat hij vanochtend had gedaan. Hij zei dat hij zijn dochter naar school had gebracht, daarop vroeg verbalisant of er ook niet iets was wat wij moesten weten. Hierop zei hij dat hij een aanrijding had gehad en daarbij was doorgereden.”

Hier werd door de advocaat verweer op gevoerd. De verdachte moest worden gewezen op zijn recht om een advocaat te raadplegen en dat is niet gebeurd. De advocaat pleitte voor bewijsuitsluiting. Het gerechtshof was het niet eens met de advocaat, maar in cassatie werd de uitspraak van het hof vernietigd door de Hoge Raad. Die overwoog:

Wanneer door de politie aan een verdachte gestelde vragen gaan over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt, is sprake van een verhoor. Op grond van artikel 27 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) wordt als verdachte aangemerkt de persoon ten aanzien van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Dat vermoeden betreft zowel de omstandigheid dat een strafbaar feit wordt of is begaan, als de betrokkenheid van een persoon bij dat feit. (Vgl. HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:853.)

Op grond van artikel 27c lid 2 Sv moet aan de niet-aangehouden verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor mededeling worden gedaan van het in artikel 28 lid 1 Sv gewaarborgde recht om zich te doen bijstaan door een raadsman. Als dat voorschrift niet is nageleefd, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv. Met het oog op de verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt dat zo’n vormverzuim, na een daartoe strekkend verweer, in beginsel moet leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen, tenzij de verdachte door het achterwege blijven van die mededeling niet in zijn verdediging is geschaad. (Vgl. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:368.)

2.3.2Het hof heeft het onder 2.2.3 weergegeven verweer verworpen op de grond dat geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit toen de opsporingsambtenaren aan de verdachte op 26 april 2018 in zijn woning vroegen ‘wat hij vanochtend had gedaan’ en – na zijn antwoord dat hij zijn dochter naar school had gebracht – ‘of er ook niet iets was wat zij moesten weten’. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. Gelet op de omstandigheden, zoals deze blijken uit het door het hof voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van bevindingen, dat de verdachte voldeed aan het signalement van de bij het ongeval betrokken bestuurder en dat de opsporingsambtenaren bij hem waren gekomen door de tip dat hij de eigenaar was van de in zijn straat geparkeerde auto – met mogelijke schade aan de voorzijde – die wat betreft merk, type, kleur en het door getuigen waargenomen deel van het kenteken overeenkwam met de bij het ongeval betrokken auto, kunnen de aan de verdachte gestelde vragen niet anders worden opgevat dan als vragen over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit – kort gezegd: het verlaten van de plaats van het ongeval – ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt.”

The post Politie moest eerst wijzen op zwijgrecht en recht op bijstand van een advocaat alvorens te vragen naar betrokkenheid bij ongeval appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/politie-moest-eerst-wijzen-op-zwijgrecht-en-recht-op-bijstand-van-een-advocaat-alvorens-te-vragen-naar-betrokkenheid-bij-ongeval/feed/ 0
nelheidsmeting verricht met niet-geijkte boordsnelheidsmeter. Afwijking daarvan is later bepaald met geijkte lasergun. https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/nelheidsmeting-verricht-met-niet-geijkte-boordsnelheidsmeter-afwijking-daarvan-is-later-bepaald-met-geijkte-lasergun/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/nelheidsmeting-verricht-met-niet-geijkte-boordsnelheidsmeter-afwijking-daarvan-is-later-bepaald-met-geijkte-lasergun/#respond Mon, 17 Mar 2025 21:09:56 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4331 We zien het helaas steeds vaker. Een snelheidsmeting met een boordsnelheidsmeter, die later niet geijkt blijkt te zijn. Verwacht zou worden dat de snelheidsmeting dan niet volgens de regels is verlopen en dat er dan geen straf opgelegd kan worden. Helaas werkt het niet altijd zo. De politie lost deze fout vaak op door vervolgens […]

The post nelheidsmeting verricht met niet-geijkte boordsnelheidsmeter. Afwijking daarvan is later bepaald met geijkte lasergun. appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
We zien het helaas steeds vaker. Een snelheidsmeting met een boordsnelheidsmeter, die later niet geijkt blijkt te zijn. Verwacht zou worden dat de snelheidsmeting dan niet volgens de regels is verlopen en dat er dan geen straf opgelegd kan worden. Helaas werkt het niet altijd zo. De politie lost deze fout vaak op door vervolgens met behulp van een geijkte lasergun de afwijking van de boordsnelheidsmeter te bepalen. Deze wijze van ‘herijking’ wordt door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden toegestaan, zoals volgt uit de uitspraak van 29 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9407.

Het gerechtshof overwoog in deze zaak:

“Volgens de § 2.1.4 uit de Instructie snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers2 wordt voor het vaststellen van snelheidsoverschrijdingen in beginsel alléén een gekalibreerde boordsnelheidsmeter gebruikt. In de uitzonderlijke gevallen dat toch (mede) gebruik wordt gemaakt van een dienstvoertuig waarvan de boordsnelheidsmeter niet is gekalibreerd, moet de afwijking van de snelheidsmeter in het dienstvoertuig zo spoedig mogelijk na de constatering worden bepaald met behulp van een gecertificeerde snelheidsmeter met een geldig certificaat.

Op 24 november 2019 omstreeks 23:30 uur rijdt verdachte in een auto in [plaats3] en negeert een stopteken van de politie. De verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] besluiten verdachte te volgen. Op de A28 ter hoogte van de afrit Rogat geven de verbalisanten, die inmiddels voor verdachte rijden, nogmaals een stopteken. Op het moment dat de verbalisanten voorbij het ‘uit’-bord rijden, stuurt verdachte plots naar links, de A28 weer op en rijdt met hoge snelheid weg. Het dienstvoertuig remt en rijdt achter het voertuig van verdachte de A28 op. Verbalisant [verbalisant1] ziet op de boordsnelheidsmeter van hun dienstvoertuig dat zij met een snelheid van ongeveer 210 kilometer per uur achter verdachte aanrijden, waarbij verdachte op hen uitloopt.3

Op een recht stuk autosnelweg, zonder overige weggebruikers, wordt vervolgens door gecertificeerd verbalisant [verbalisant3] met een geldig geijkte TruSpeed-laser (TS005180) op de voorgeschreven wijze de snelheid gemeten van het dienstvoertuig van verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] , terwijl zij op hun (niet-geijkte) boordsnelheidsmeter een snelheid van 210 kilometer per uur aflezen. Verbalisant [verbalisant3] meet dan een snelheid van 192 kilometer per uur, op een afstand van 172,3 meter, met een afstand tot de rijstrook van 2 meter.4

Blijkens het proces-verbaal snelheid, heeft verdachte op 24 november 2019 om 23:42 uur, na correctie, met een snelheid 186 kilometer per uur ter hoogte van [plaats2] gereden, waarbij de toegestane snelheid 130 kilometer per uur bedroeg.5

Het hof stelt vast dat de verbalisanten overeenkomstig de Instructie snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers hebben gehandeld. Het hof ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en juistheid van de door de verbalisanten uitgevoerde snelheidsmeting en aan hetgeen door hen op ambtsbelofte is geverbaliseerd in het proces-verbaal snelheid en de processen-verbaal van bevindingen. De verbalisanten hebben daarin voldoende concreet en specifiek beschreven wat zij hebben waargenomen en de wijze waarop ze hebben gehandeld. Dat niet duidelijk is wat de (begin)afstanden waren tussen het voertuig van verdachte en het dienstvoertuig is naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden niet van belang, nu de verbalisant die in het dienstvoertuig achter verdachte reed, heeft waargenomen dat verdachte op hen uitliep bij een – naar later gemeten, gecorrigeerde en gevalideerde – snelheid van 186 km/u. Uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat de verbalisant door de afstand zou zijn gehinderd in haar waarnemingsvermogen en/of dat de verbalisant die het dienstvoertuig bestuurde ten tijde van de achtervolging enige hinder zou hebben ondervonden van andere verkeersdeelnemers. Het hof acht het feit wettig en overtuigend bewezen.”

The post nelheidsmeting verricht met niet-geijkte boordsnelheidsmeter. Afwijking daarvan is later bepaald met geijkte lasergun. appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/nelheidsmeting-verricht-met-niet-geijkte-boordsnelheidsmeter-afwijking-daarvan-is-later-bepaald-met-geijkte-lasergun/feed/ 0
Ook een enkel moment van onoplettendheid kan artikel 6 WVW opleveren https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ook-een-enkel-moment-van-onoplettendheid-kan-artikel-6-wvw-opleveren/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ook-een-enkel-moment-van-onoplettendheid-kan-artikel-6-wvw-opleveren/#respond Mon, 24 Feb 2025 00:16:51 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4324 Uit rechtspraak kan niet als algemene regel worden afgeleid dat schuld a.b.i. art. 6 WVW 1994 in geen geval kan worden bewezenverklaard als gedraging van verdachte die heeft geleid tot ongeval, haar aanleiding vindt in uitsluitend een enkel moment van onoplettendheid. Omstandigheden van geval (waartoe ook aard van verkeerssituatie kan worden gerekend) kunnen immers zodanige […]

The post Ook een enkel moment van onoplettendheid kan artikel 6 WVW opleveren appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Uit rechtspraak kan niet als algemene regel worden afgeleid dat schuld a.b.i. art. 6 WVW 1994 in geen geval kan worden bewezenverklaard als gedraging van verdachte die heeft geleid tot ongeval, haar aanleiding vindt in uitsluitend een enkel moment van onoplettendheid. Omstandigheden van geval (waartoe ook aard van verkeerssituatie kan worden gerekend) kunnen immers zodanige aandacht vergen dat ook kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt (vlg
HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398).

Hof heeft vastgesteld dat verdachte met haar auto reed in avond in duisternis op provinciale weg die bestond uit 2 rijkstroken voor verkeer in beide richtingen. Rijstroken waren gescheiden door dubbele doorgetrokken streep. Tussen 2 afslagen bevindt zich (vanuit rijrichting van verdachte bezien) flauw naar rechts buigende bocht. In deze bocht vond frontale botsing plaats tussen auto die door verdachte werd bestuurd en uit tegengestelde richting komende auto die door A werd bestuurd. B, die als passagier bij A in auto zat, is komen te overlijden als direct gevolg van ongeval en A heeft, ook als direct gevolg van ongeval, zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Over toedracht van dit ongeval heeft hof vastgesteld dat auto van verdachte van haar weghelft is geraakt en doorgetrokken streep heeft overschreden, waardoor deze op rijbaan van haar tegemoetkomend verkeer is terechtgekomen, vervolgens abrupte bocht terug naar rechts heeft gemaakt en daarna op doorgetrokken streep tegen voertuig van A is gebotst. Daarnaast heeft hof overwogen dat “tijd gemoeid moet zijn geweest” met afleggen van afstand terwijl verdachte rechtdoor bleef rijden in bocht, voordat zij geheel op verkeerde rijstrook reed. Hof heeft verder overwogen dat provinciale wegen (en zeker die waarbij rijstroken voor elkaar tegemoetkomend verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden) bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid van weggebruikers vragen, wat in nog sterkere mate op plaats van ongeval gold omdat weg daar flauwe bocht maakt en duisternis om extra oplettendheid vroeg. Hof heeft geoordeeld dat verdachte, door op deze weg zonder duidelijke aanleiding, als bestuurder niet zoveel mogelijk rechts te houden, maar zoveel naar links te sturen dat zij op voor haar tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook is terechtgekomen, zich “dermate aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend” heeft gedragen dat verkeersongeval aan haar schuld is te wijten. Daarbij heeft hof in zijn beoordeling betrokken dat, mede gelet op afstand die verdachte moet hebben afgelegd voordat zij geheel op verkeerde rijstrook reed en tijd die daarmee gemoeid moet zijn geweest, niet is gebleken van omstandigheid die maakt dat niet van ‘schuld’ kan worden gesproken. Oordeel van hof dat verdachte ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend’ heeft gereden waardoor aan haar ‘schuld’ te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, getuigt in het licht van wat is vooropgesteld niet van onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.

The post Ook een enkel moment van onoplettendheid kan artikel 6 WVW opleveren appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ook-een-enkel-moment-van-onoplettendheid-kan-artikel-6-wvw-opleveren/feed/ 0
Rijden met vanwege recidiveregeling (123b WVW) ongeldig verklaard rijbewijs https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/rijden-met-vanwege-recidiveregeling-123b-wvw-ongeldig-verklaard-rijbewijs/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/rijden-met-vanwege-recidiveregeling-123b-wvw-ongeldig-verklaard-rijbewijs/#respond Wed, 22 Jan 2025 11:03:08 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4316 Regelmatig zien we in strafzaken waarbij het gaat om het rijden terwijl een rijbewijs vanwege de recidiveregeling van artikel 123b WVW ongeldig is verklaard dat het OM alleen als bewijs aanvoert dat op de dagvaarding, onder de tenlastelegging de tekst “tweede strafpunt; rijbewijs ongeldig” staat vermeld. Heel soms zit er dan ook nog een brief […]

The post Rijden met vanwege recidiveregeling (123b WVW) ongeldig verklaard rijbewijs appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Regelmatig zien we in strafzaken waarbij het gaat om het rijden terwijl een rijbewijs vanwege de recidiveregeling van artikel 123b WVW ongeldig is verklaard dat het OM alleen als bewijs aanvoert dat op de dagvaarding, onder de tenlastelegging de tekst “tweede strafpunt; rijbewijs ongeldig” staat vermeld. Heel soms zit er dan ook nog een brief van het OM dat het rijbewijs ongeldig is verklaard, maar die brieven worden niet per aangetekende post verstuurd. Dat is in de praktijk uiteindelijk niet voldoende voor een veroordeling terzake artikel 9 lid 2 WVW.

Ten laste was gelegd:

hij op of omstreeks 24 januari 2023 te [plaats], gemeente [plaats], op de
weg, de Torenveen, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto), van categorie b
heeft bestuurd, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam
gesteld rijbewijs zijn geldigheid had verloren en dat hij bij de aanvraag van een
nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als
bedoeld in artikel 123b, derde lid, gestelde voorwaarden, en aan hem geen ander
rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of
categorieën was afgegeven
( art 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994)

In het dossier bevond zich enkel de dagvaarding van de eerdere zaak, met daarop vermeld dat het rijbewijs ongeldig zou worden na het onherroepelijk worden van de veroordeling van de rechter.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden besloot daarop de verdachte hiervoor vrij te spreken. Het hof overwoog:

” bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt
daartoe het volgende. Het hof stelt voorop dat, om tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde te komen, uit de bewijsvoering moet blijken (cumulatief):
a. dat het rijbewijs van de verdachte op grond van artikel 123b, eerste lid, van de WvW 1994 zijn geldigheid heeft verloren;
b. dat, nadat het rijbewijs zijn geldigheid had verloren, aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven voor de categorie waartoe het motorrijtuig behoort dat hij bestuurde;
c. dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrjtuig “wist of redelijkerwijs moest weten’ dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en
d. dat verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig ‘wist of redelijkerwijs moest weten’ dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 123b, derde lid, van de WvW 1994 gestelde voorwaarden.

Uit de stukken is met betrekking tot verdachte gebleken dat aan de voorwaarden a tot en met c is voldaan. Verdachte heeft op 21 juni 2021 een auto bestuurd terwijl zijn rijbewijs met
ingang van 14 februari 2020 van rechtswege ongeldig was geworden en aan hem geen andere rijbewijs is afgegeven voor de categorie waartoe het motorrijtuig behoort dat hij bestuurde en verdachte heeft erkend dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was. Met betrekking tot de laatste voorwaarde (voorwaarde d) is het gelet op de Memorie van
Toelichting bij de Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 32403, nr. 3 blz. 18) niet vereist dat een verdachte precies weet wat de voorwaarden inhouden en waar ze in de regelgeving te vinden zijn. Het is voor een bewezenverklaring van dit onderdeel voldoende dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs aan voorwaarden moet voldoen. Naar het oordeel van het hof is niet bewezen dat verdachte op 21juni 2021 ook wist of redeljkerwijs moest weten’ dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs aan bedoelde voorwaarden moet voldoen. Daarbij neemt het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking. De brief van het openbaar ministerie aan verdachte waarin mededeling wordt gedaan van het van rechtswege ongeldig geworden zijn van zijn rijbewijs en waarin wordt uitgelegd aan welke voorwaarden moet worden voldaan teneinde een nieuw rijbewijs aan te vragen is op 14 oktober 2021 en dus na het onderhavige feit aan verdachte in persoon uitgereikt.

Verder acht het hof het feit dat op de dagvaarding voor de zitting van 30januari 2020 die aan verdachte op 16 november 2019 in persoon is uitgereikt staat vermeld: (…) Door het tweede strafpunt wordt het rijbewijs automatisch ongeldig. U moet uw rijbewijs dan inleveren. Meer informatief: http://www.om.nl/strafpuntalcoholendrugs’onvoldoende om de tenlastegelegde (redelijkerwijze) wetenschap van verdachte daaruit af te leiden. Het enkele feit dat aan verdachte bekend is gemaakt waar hij nadere informatie met betrekking tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs kan vinden is naar het oordeel van het hof niet voldoende om het bewijs van een vorm van wetenschap bij verdachte over het moeten voldoen aan voorwaarden bij het aanvragen van een nieuw rijbewijs aan te nemen. Ook is dat onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de verdachte ten tijde van het besturen van zijn motorrijtuig op 17juni 2021 redelijkerwijs had moeten weten dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan bedoelde voorwaarden. Dat leidt ertoe dat het onder 2 tenlastegelegde niet is bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.”

Deze zaak is vooralsnog niet gepubliceerd. Het parketnummer is 21-002666-23

 

 

The post Rijden met vanwege recidiveregeling (123b WVW) ongeldig verklaard rijbewijs appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/rijden-met-vanwege-recidiveregeling-123b-wvw-ongeldig-verklaard-rijbewijs/feed/ 0
Hoge eisen voor bewijs artikel 9 lid 2 WVW https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/hoge-eisen-voor-bewijs-artikel-9-lid-2-wvw/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/hoge-eisen-voor-bewijs-artikel-9-lid-2-wvw/#respond Fri, 03 Jan 2025 04:20:30 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4303 De Hoge Raad stelt hele hoge eisen aan het bewijs dat een verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het rijbewijs ongeldig is verklaard. Slechts zelden komen we dan tot een bewezenverklaring van artikel 9 lid 2 WVW. Om tot een veroordeling van 9 lid 2 WVW te komen, moet aan de volgende drie voorwaarden zijn […]

The post Hoge eisen voor bewijs artikel 9 lid 2 WVW appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
De Hoge Raad stelt hele hoge eisen aan het bewijs dat een verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het rijbewijs ongeldig is verklaard. Slechts zelden komen we dan tot een bewezenverklaring van artikel 9 lid 2 WVW.

Om tot een veroordeling van 9 lid 2 WVW te komen, moet aan de volgende drie voorwaarden zijn voldaan (Hoge Raad d.d. 3 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1110):
1. Het rijbewijs van cliënt is ongeldig verklaard, het betreffende besluit is bekendgemaakt aan hem en was op [pleegdatum] van kracht doordat zeven dagen waren verlopen na die bekendmaking (vgl. artikel 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht respectievelijk artikel 124 lid 3 en 132 lid 4 WVW 1994); en
2. Uit de bewijsvoering moeten blijken dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan cliënt geen ander rijbewijs is afgegeven; en
3. Uit de bewijsvoering moet kunnen worden afgeleid dat cliënt ten tijde van het besturen van het motorrijtuig wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

Aan voorwaarden 2 en 3 kom je pas toe als aan de eerste voorwaarde is voldaan. Dus zelfs in dossiers waarin het bewijs t.a.v. van de wetenschap meer dan voldoende aanwezig is, kun je best vaak nog inhoudelijk verweer voeren.

1. Bekendmaking

De eerste voorwaarde ziet dus op de bekendmaking van het besluit. Hoge Raad overweegt in het hierboven genoemde arrest: “Dat aan dit vereiste is voldaan kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het CBR aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden. [zelf onderstreept].”

De Hoge Raad overweegt in ECLI:NL:HR:2024:1110:
“Om tot een bewezenverklaring van een op artikel 9 lid 2, eerste volzin, WVW 1994 toegesneden tenlastelegging te kunnen komen, moet uit de bewijsvoering allereerst blijken dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, het betreffende besluit is bekendgemaakt aan de verdachte en van kracht was doordat zeven dagen zijn verlopen na die bekendmaking (vgl. artikel 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht respectievelijk artikel 124 lid 3 en 132 lid 4 WVW 1994). Dat aan dit vereiste is voldaan kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden. Opmerking verdient dat een tegen dat besluit door of namens de verdachte ingesteld administratief bezwaar of beroep niet leidt tot schorsing van het besluit tot ongeldigverklaring. Wel kan een geslaagd bezwaar of beroep meebrengen dat achteraf bezien de ongeldigverklaring nooit heeft gegolden.”

Hierbij is ook de conclusie van de A-G bij dit arrest van belang. Die schrijft in zijn conclusie:
“Zoals mijn ambtgenoot Harteveld in zijn conclusie voorafgaand aan HR 9 juli 2019, ECLINL:HR:2019:1146, NJ 2019/454, m.nt. Vellinga uiteenzet, heeft de wijze van de bekendmaking van de bestuursrechtelijke ongeldigverklaring van het rijbewijs consequenties voor het subjectieve bestanddeel van art. 9, tweede lid, WVW 1994, dat wil zeggen het weten of redelijkerwijze moeten weten dat het rijbewijs ongeldig is verklaard. Ook de omgekeerde situatie kan zich voordoen. Dus dat de verdachte denkt te weten (in de veronderstelling verkeert) dat zijn rijbewijs ongeldig is, terwijl in werkelijkheid de (bestuursrechtelijke) procedure, in het bijzonder de vereiste bekendmaking van het besluit tot ongeldigverklaring, niet aan de wettelijke voorwaarden voldoet, waardoor de ongeldigverklaring om die reden krachteloos is. Ook dan zal vrijspraak moeten volgen, zo begrijp ik de Hoge Raad in het voormelde arrest van 9 juli 2019, nu hij daarin de bewijsbaarheid van de ongeldigverklaring, de bekendmaking daarvan en het in kracht zijn van het desbetreffende besluit als een afzonderlijk vereiste onderscheidt náást (onder meer) de bij de verdachte bestaande wetenschap van de ongeldigverklaring. Uit de enkele omstandigheid dat een verdachte verklaart dat hij weet dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard, kan dus nog niet zonder meer volgen dat zulks daadwerkelijk het geval is.

(..)

Dat brengt mee dat in de onderhavige zaak voor het bewijs van overtreding van art. 9, tweede lid, WVW 1994 uit de bewijsmiddelen verder zal moeten worden afgeleid dat het rijbewijs van de verdachte op 17 april 2020 inderdaad ongeldig was verklaard, het desbetreffende besluit aan de verdachte bekend was gemaakt en dit besluit van kracht was doordat zeven dagen waren verlopen na die bekendmaking. Daaraan is volgens de Hoge Raad in ieder geval voldaan als zich onder de gedingstukken een mededeling van het CBR aan de houder van het rijbewijs bevindt, waarin het besluit tot ongeldigverklaring is weergegeven, en daarnaast een aantekening waaruit blijkt “dat, wanneer en op welke wijze” verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden.

De enkele aanwezigheid van het besluit in het dossier is daarvoor dus onvoldoende, omdat daaruit niet blijkt wanneer en op welke wijze de verzending van die mededeling aan de houder heeft plaatsgevonden.

2. Geen ander rijbewijs

In de tweede plaats moet uit de bewijsvoering blijken dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren aan de hand van gegevens uit het rijbewijsregister, waaruit blijkt dat geen geldig rijbewijs van kracht was tijdens het besturen door de verdachte.

3. Wist of redelijkerwijs moest weten dat rijbewijs ongeldig was verklaard

In de derde plaats moet uit de bewijsvoering kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit vereiste hangt ermee samen dat artikel 9 WVW 1994 een misdrijf oplevert; zo’n vereiste geldt bijvoorbeeld niet bij de overtreding van artikel 107 WVW 1994. De vraag of aan dit vereiste is voldaan kan bijzondere aandacht verdienen, in het bijzonder in die gevallen waarin daarover niets blijkt uit de verklaringen van de verdachte, en ook niet uit gedragingen zoals het voldoen aan de verplichting het ongeldig verklaarde rijbewijs in te leveren (vgl. artikel 124 lid 4 en artikel 132 lid 5 WVW 1994). In dat verband is van belang dat in de rechtspraak van de Hoge Raad meermalen is beslist dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en als gewone brief naar de verdachte is verzonden en die brieven vervolgens niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (vgl. bijvoorbeeld HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6762). Welke bijkomende of andere omstandigheden wel toereikend zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Opmerking verdient dat de bewijsmotivering in dit opzicht wel toereikend is wanneer uit de bewijsvoering volgt dat een uitreiking van het besluit tot ongeldigverklaring in persoon heeft plaatsgevonden. (Vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146.)

  • Zelfs als de verdachte bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit, is dat onvoldoende bewijs omdat daaruit nog niet kan worden afgeleid of en zo ja wanneer en op welke wijze het besluit dat als bewijsmiddel 3 is gebruikt, aan de verdachte bekend is gemaakt ‑ echter niet zonder meer volgen dat de verdachte, overeenkomstig het hiervoor onder 2.3 vooropgestelde, “redelijkerwijs moest weten” dat op 17 april 2020 het op zijn naam gestelde rijbewijs ongeldig was verklaard” (Hoge Raad d.d. 3 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1110)

The post Hoge eisen voor bewijs artikel 9 lid 2 WVW appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/hoge-eisen-voor-bewijs-artikel-9-lid-2-wvw/feed/ 0
Betaling kosten cursus is geen bewijs dat besluit op juiste wijze bekend is gemaakt https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/betaling-kosten-cursus-is-geen-bewijs-dat-besluit-op-juiste-wijze-bekend-is-gemaakt/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/betaling-kosten-cursus-is-geen-bewijs-dat-besluit-op-juiste-wijze-bekend-is-gemaakt/#respond Thu, 05 Dec 2024 19:23:50 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4290 De eisen voor een bewezenverklaring in het kader van artikel 9 lid 2 WVW zijn erg hoog. Zelfs als een verdachte uiteindelijk de kosten voor een cursus heeft betaald, levert dat nog geen bewijs op dat de verdachte ook bekend was met de ongeldigverklaring van het rijbewijs, laat staan dat die beslissing van het CBR […]

The post Betaling kosten cursus is geen bewijs dat besluit op juiste wijze bekend is gemaakt appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
De eisen voor een bewezenverklaring in het kader van artikel 9 lid 2 WVW zijn erg hoog. Zelfs als een verdachte uiteindelijk de kosten voor een cursus heeft betaald, levert dat nog geen bewijs op dat de verdachte ook bekend was met de ongeldigverklaring van het rijbewijs, laat staan dat die beslissing van het CBR op de juiste wijze bekend is gemaakt. Dit volgt ook uit een conclusie van de A-G; ECLI:NL:PHR:2024:1240.

Het hof heeft de volgende bewijsoverweging van de rechtbank bevestigd:

“De politierechter is van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte heeft twee keer een bevestiging van betaling van de cursus gekregen, namelijk op 7 juni 2019 en op 6 augustus 2019. Een cursus wordt doorgaans betaald om van het ongeldig verklaarde rijbewijs af te kunnen komen. In een brief van 6 juni 2019 wordt aangegeven dat verdachte zich voor de cursus wilt aanmelden maar dat eerst de kosten voor de cursus betaald moeten worden. Op 18 juli 2019 is een brief verzonden waarin staat dat het rijbewijs ongeldig blijft (vanwege niet meewerken aan de cursus na oproep daarvoor) en op 2 augustus 2019 is een brief verzonden waarin de verdachte weer wordt aangemeld voor de cursus. De verdachte heeft twee keer betaald en hij had daarom redelijkerwijs moeten weten dat dit was om zijn rijbewijs terug te krijgen, zoals in de bijlage bij het besluit ongeldigheid staat vermeld. De politierechter is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.”

2.5Uit de aantekening mondeling arrest in het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 28 november 2022 blijkt dat het hof verder het volgende heeft overwogen:

“Aan de door de politierechter gebezigde bewijsoverweging voegt het hof toe dat met name uit de genoemde ontvangstbevestigingen kosten voor de cursus over verantwoord rijgedrag van 7 juni respectievelijk 6 augustus 2019 blijkt dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs op 28 juli 2019 ongeldig was verklaard.”

2.6De bewezenverklaring is gebaseerd op art. 9 lid 2, eerste volzin, WVW 1994, dat luidt:

“Het is degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard, indien aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën is afgegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van die categorie of categorieën dan wel gedurende dat gedeelte van de geldigheidsduur te besturen of als bestuurder te doen besturen.”

2.7Over het bewijs van overtreding van art. 9 lid 2 WVW 1994 heeft de Hoge Raad – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:

“Om tot een bewezenverklaring van een op artikel 9 lid 2, eerste volzin, WVW 1994 toegesneden tenlastelegging te kunnen komen, moet uit de bewijsvoering allereerst blijken dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, het betreffende besluit is bekendgemaakt aan de verdachte en van kracht was doordat zeven dagen zijn verlopen na die bekendmaking (vgl. artikel 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht respectievelijk artikel 124 lid 3 en 132 lid 4 WVW 1994). Dat aan dit vereiste is voldaan kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden.”1

2.8De steller van het middel voert onder meer aan dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte aan de verdachte is bekendgemaakt.

2.9Uit de brief van het CBR aan de verdachte van 15 mei 2019 blijkt dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard. In de bijlage van deze brief staat dat de verdachte een nieuw rijbewijs kan krijgen door te betalen voor en deel te nemen aan een cursus over verantwoord rijgedrag. Het hof heeft op basis van de brief van 7 juni 2019, inhoudende een ontvangstbevestiging van de kosten voor de cursus, vastgesteld dat de verdachte voor de cursus heeft betaald. Kennelijk is het hof van oordeel dat uit het feit dat de verdachte voor de cursus heeft betaald, volgt dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op de hoogte is geraakt van het besluit tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.

2.10Het hof heeft de hierboven weergegeven brief van het CBR aan de verdachte van 15 mei 2019 voor het bewijs gebruikt. In deze brief is het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte weergegeven. De bewijsmiddelen bevatten echter geen aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en op welke wijze die brief daadwerkelijk aan de verdachte is verzonden.2 De enkele omstandigheid dat de verdachte heeft betaald voor een cursus over onverantwoord rijgedrag lijkt mij onvoldoende voor het oordeel dat het besluit tot ongeldigverklaring aan de verdachte is bekendgemaakt. Daaruit volgt immers niet zonder meer dat die cursus gevolgd zou worden juist omdat de verdachte het besluit tot ongeldigverklaring heeft ontvangen. Nu niet blijkt dat het besluit aan de verdachte is bekendgemaakt, betekent dit dat de bewezenverklaring in zoverre ontoereikend is gemotiveerd.3 Dat maakt dat het restant van het middel niet hoeft te worden besproken. Indien de Hoge Raad daarover anders mocht oordelen, ben ik graag bereid nader te concluderen.”

The post Betaling kosten cursus is geen bewijs dat besluit op juiste wijze bekend is gemaakt appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/betaling-kosten-cursus-is-geen-bewijs-dat-besluit-op-juiste-wijze-bekend-is-gemaakt/feed/ 0
Straffen bij ongeval na telefoongebruik https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/straffen-bij-ongeval-na-telefoongebruik/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/straffen-bij-ongeval-na-telefoongebruik/#respond Mon, 02 Dec 2024 07:21:29 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4275 Wanneer een verkeersongeval heeft plaatsgevonden na vastgesteld telefoongebruik, levert dit vaak wel minimaal de aanmerkelijke schuld op die is vereist voor overtreding van artikel 6 WVW.. Qua straf is ondanks dit verwijt vaak toch nog een werkstraf mogelijk, mits de verdediging op de juiste manier wordt ingevuld ECLI:NL:RBROT:2024:9532 –  telefoongebruik in het verkeer Op 25 […]

The post Straffen bij ongeval na telefoongebruik appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Wanneer een verkeersongeval heeft plaatsgevonden na vastgesteld telefoongebruik, levert dit vaak wel minimaal de aanmerkelijke schuld op die is vereist voor overtreding van artikel 6 WVW.. Qua straf is ondanks dit verwijt vaak toch nog een werkstraf mogelijk, mits de verdediging op de juiste manier wordt ingevuld

  • ECLI:NL:RBROT:2024:9532 –  telefoongebruik in het verkeer

Op 25 februari 2022 veroorzaakte de verdachte een ernstig verkeersongeval op de Kralingse Zoom in Rotterdam. Terwijl hij reed, had hij zijn mobiele telefoon in de hand en was hij aan het bellen, wat zijn aandacht van het verkeer afleidde. Hierdoor verleende hij geen voorrang aan een voetganger die overstak op een zebrapad. Het slachtoffer liep zwaar letsel op, waaronder meerdere botbreuken en een hersenkneuzing, met langdurig herstel tot gevolg.

De rechtbank oordeelde dat het telefoongebruik en het niet opletten bij het naderen van het zebrapad aantoonden dat de verdachte aanmerkelijk schuld op zich heeft gezien de ernst van het ongeval. Dit oversteeg een enkel moment van onoplettendheid en vormt schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet. Hoewel de verdachte spijt heeft betuigd en de gevolgen van het ongeval erkent, is hij verantwoordelijk voor het nemen van onaanvaardbare risico’s in het verkeer.

De bestuurder kreeg een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden met een proeftijd van één jaar. Volgens de LOVS-Oriëntatiepunten blijkt dat hier sprake is van aanmerkelijke schuld.

  • ECLI: NLRBZWB:2024:1636 –  telefoongebruik in het verkeer

In de ochtend van 25 februari 2022 vond op de Kralingse Zoom in Rotterdam een ernstig verkeersongeval plaats. De verdachte reed met een personenauto een voetganger aan die op dat moment op het zebrapad overstak. Het slachtoffer liep daarbij zwaar lichamelijk letsel op, waaronder meerdere botbreuken en hersenletsel. Hij heeft maandenlang moeten revalideren.

Uit onderzoek blijkt dat de verdachte tijdens het rijden met zijn telefoon in de hand belde, wat zijn aandacht afleidde van de weg. Hoewel hij bekend was met de situatie ter plaatse en wist dat hij een zebrapad naderde, remde hij niet af en verleende hij geen voorrang aan de voetganger. De rechtbank acht bewezen dat het ongeval niet slechts een enkel moment van onoplettendheid betrof, maar een aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. Daarbij speelde zowel het telefoongebruik als onvoldoende opletten een rol. Het rijgedrag voldoet daarmee aan de criteria van schuld zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet.

De bestuurder kreeg een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden met een proeftijd van één jaar. Volgens de LOVS-Oriëntatiepunten blijkt dat hier sprake is van aanmerkelijke schuld.

  • – ECLI:NLRBNHO:2023:7750 – ongeval na telefoongesprek

Op 7 maart 2022 veroorzaakte een vrachtwagenchauffeur een ernstig verkeersongeval op de N244 bij Middenbeemster. Hij reed met zijn vrachtwagen in op een file en botste hard op een auto, die vervolgens in een sloot terechtkwam. De bestuurder van die auto liep ernstig letsel op, waaronder een (gedeeltelijke) dwarslaesie. Daarna botste de vrachtwagen van de verdachte ook nog tegen een andere vrachtwagen.

Uit het onderzoek bleek dat de chauffeur vlak voor het ongeval was afgeleid. Hij was bezig zijn zonnebril schoon te maken en had kort daarvoor een videogesprek gevoerd via zijn telefoon. Hoewel hij zelf aangaf dat het gesprek al was beëindigd voor de botsing, bleek uit telefoongegevens dat het gesprek vlak voor het ongeval plaatsvond. De verdachte reageerde veel te laat op het langzamer wordende verkeer en de file, waardoor hij op hoge snelheid tegen de auto voor hem botste.

De rechtbank moest beoordelen of de chauffeur schuldig was aan het ongeval, en zo ja, in welke mate. Bij ernstige schuld is er sprake van extreem gevaarlijk rijgedrag. Dat was hier niet aan de orde. De chauffeur was echter wel duidelijk veel te onvoorzichtig en onoplettend, zeker omdat hij als beroepschauffeur beter had moeten weten. Uiteindelijk werd zijn gedrag gekwalificeerd als aanmerkelijke schuld: hij had niet genoeg aandacht voor het verkeer en was daardoor verantwoordelijk voor het ongeluk.

Bij het bepalen van de straf hield de rechtbank rekening met de enorme impact van het ongeval, vooral voor het slachtoffer. Hij heeft blijvend letsel en worstelt dagelijks met de gevolgen. De rechtbank woog ook mee dat de verdachte zich schuldig voelt, verantwoordelijkheid neemt en nog nooit eerder betrokken is geweest bij een ongeluk.

De bestuurder kreeg een taakstraf van 240 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging van één jaar maanden met een proeftijd van twee jaar. Volgens de LOVS-Oriëntatiepunten blijkt dat hier sprake is van aanmerkelijke schuld.

The post Straffen bij ongeval na telefoongebruik appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/straffen-bij-ongeval-na-telefoongebruik/feed/ 0